Uitspraak
OVERWEGINGEN
):
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de inhouding van een buitenlandbijdrage op de pensioen- en lijfrente-uitkeringen van de appellant, die in Duitsland woont. De appellant ontvangt pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en lijfrente-uitkeringen van Interpolis. Hij is als verdragsgerechtigde aangemerkt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en heeft recht op zorg in zijn woonland, ten laste van Nederland. De inhouding van de buitenlandbijdrage is aan de orde gekomen na een bezwaar dat de appellant indiende tegen de inhouding door Interpolis, die op verzoek van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) werd uitgevoerd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van Cvz ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat Cvz bevoegd is om de inhouding van de buitenlandbijdrage op de uitkeringen van de appellant te regelen. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Zvw en de Regeling zorgverzekering, die de verantwoordelijkheden van Cvz en de verplichtingen van uitkerende organen zoals Interpolis verduidelijken. De Raad concludeert dat de inhouding van de buitenlandbijdrage rechtmatig is en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.