ECLI:NL:CRVB:2015:4939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
13/6397 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding buitenlandbijdrage op pensioen of rente in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak gaat het om de inhouding van een buitenlandbijdrage op de pensioen- en lijfrente-uitkeringen van de appellant, die in Duitsland woont. De appellant ontvangt pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en lijfrente-uitkeringen van Interpolis. Hij is als verdragsgerechtigde aangemerkt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en heeft recht op zorg in zijn woonland, ten laste van Nederland. De inhouding van de buitenlandbijdrage is aan de orde gekomen na een bezwaar dat de appellant indiende tegen de inhouding door Interpolis, die op verzoek van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) werd uitgevoerd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van Cvz ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat Cvz bevoegd is om de inhouding van de buitenlandbijdrage op de uitkeringen van de appellant te regelen. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Zvw en de Regeling zorgverzekering, die de verantwoordelijkheden van Cvz en de verplichtingen van uitkerende organen zoals Interpolis verduidelijken. De Raad concludeert dat de inhouding van de buitenlandbijdrage rechtmatig is en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6397 ZVW
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 oktober 2013, 12/5536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door het College voor zorgverzekeringen Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015. Partijen zijn, met kennisgeving aan de Raad, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant woont in Duitsland en ontvangt pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, pensioen van de [stichting] en lijfrente-uitkeringen van Interpolis. Ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) is hij als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft hij op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo. 883/2004) recht op zorg in het woonland, ten laste van Nederland. Voor de kosten van die zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering (Regeling) een bijdrage (buitenlandbijdrage) verschuldigd
1.3.
Bij brief van 4 mei 2012 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het in opdracht van Cvz door Interpolis inhouden van de buitenlandbijdrage op de uitkering die hij ontvangt van Interpolis.
1.4.
Bij brief van 14 mei 2012 heeft Interpolis appellant bericht dat Interpolis vanaf
1 januari 2012 een buitenlandbijdrage inhoudt op de maandelijkse uitkering.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 22 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft Cvz het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft, onder verwijzing naar artikel 6.3.2, eerste en tweede lid, van de Regeling, geoordeeld dat de brief van 14 mei 2012 kan worden aangemerkt als een besluit van Cvz. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat Cvz Interpolis kon opdragen op de aan appellant uit te betalen lijfrente-uitkeringen een buitenlandbijdrage in te houden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daarbij met name aangevoerd dat de inhouding van de buitenlandbijdrage op de door Interpolis gedane uitkeringen ten onrechte heeft plaatsgehad. Interpolis is ten onrechte door Cvz verplicht om uitvoering en medewerking te verlenen aan de inhouding van de buitenlandbijdrage.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 69, vierde lid, van de Zvw (tekst 2012) is bepaald dat Cvz is belast met de administratie, voortvloeiend uit het eerste lid en de daar genoemde internationale regels, alsmede met het nemen van beschikkingen over de heffing en de inning van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid.
4.2.
Artikel 69, zevende lid, van de Zvw bepaalt dat bij ministeriële regeling:
kan worden bepaald dat organen die pensioen of rente verschuldigd zijn of werkgevers in opdracht van het Cvz werkzaamheden verrichten ter voorbereiding of uitvoering van beschikkingen als bedoeld in het vierde lid, waarbij kan worden bepaald dat die organen of werkgevers de bijdragen, bedoeld in het tweede lid, inhouden op het pensioen, op de rente of op het loon van een grensarbeider wier gezinsleden onder dit artikel vallen;
regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop het Cvz zijn taak, bedoeld in het vierde lid, uitoefent of de organen of werkgevers, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren.
4.3.
De in artikel 69, tweede en zevende lid, van de Zvw bedoelde ministeriële regeling is de Regeling.
4.4.
Artikel 6.3.2, eerste lid, van de Regeling houdt in dat organen die pensioen of rente uitkeren, de hen door Cvz opgedragen werkzaamheden verrichten ter voorbereiding en uitvoering van de heffings- en inningsbeschikkingen, bedoeld in artikel 69, vierde lid, van de Zvw.
4.5.
In artikel 6.3.2, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, ten minste inhouden dat deze organen, nadat zij daartoe door Cvz van de benodigde gegevens zijn voorzien, bijdragen die bijdrageplichtige personen en hun gezinsleden verschuldigd zijn op het pensioen of de rente van die bijdrageplichtigen inhouden en aan het Zorgverzekeringsfonds afdragen.
4.6.
Artikel 6.3.2, derde lid, van de Regeling houdt in dat Cvz een orgaan kan opdragen een bijdrage op het pensioen of de rente in te houden en af te dragen, zolang het niet beschikt over de gegevens, bedoeld in het tweede lid. In dat geval berekent het orgaan de bijdrage uitgaande van de bij hem bekende gegevens over de samenstelling van het gezin van de bijdrageplichtige. Het verschil tussen de ingehouden en de uiteindelijk verschuldigde bijdrage wordt op grond van artikel 6.3.3, eerste lid, van de Regeling na afloop van het kalenderjaar verrekend.
4.7.
Aan de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 29 mei 2008 (Stb. 2008, 278) tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de rechtsgang bij inhouding van de bijdrage van verdragsgerechtigden (rechtsgang bronheffing verdragsgerechtigden) is het volgende ontleend (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 377, nr. 3
):
“Voorliggend wetsvoorstel voorziet allereerst in een verduidelijking van artikel 69, vierde lid, in die zin, dat in dat artikel expliciet wordt opgenomen dat het CVZ belast is met het nemen van beschikkingen inzake de heffing en de inning van de verdragsbijdrage. Vervolgens wordt voorgesteld onderdeel a van het zevende lid van artikel 69 Zvw, te vervangen door een nieuw onderdeel, waarin wordt aangegeven dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat organen die pensioenen of rente uitkeren in opdracht van het CVZ werkzaamheden in het kader van de voorbereiding en uitvoering van de (beschikkingen tot) heffing en inning van de verdragsbijdragen nemen. Hieronder valt in ieder geval de broninhouding.”
4.8.
Het door appellant ingenomen standpunt dat Cvz niet de bevoegdheid toekomt om Interpolis op te dragen inhoudingen op de aan hem toekomende uitkeringen te verrichten, slaagt niet. Uit artikel 69, vierde en zevende lid, van de Zvw, de Regeling en de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis volgt dat aan Cvz deze bevoegdheid toekomt.
4.9.
Met betrekking tot de overige gronden verwijst de Raad naar overwegingen 4.4.1 tot en met 4.4.5 en 4.5 tot en met 4.9 van de uitspraak van de Raad van heden in de zaak van appellant met kenmerk 12/6072.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en M.F. Wagner en
J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) W. de Braal

TM