ECLI:NL:CRVB:2015:4871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
14/467 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid na hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de arbeidsongeschiktheid van appellant werd beoordeeld. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.O.G.J. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 april 2013. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 december 2015 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 3 juli 2015 heeft de Raad het Uwv in de gelegenheid gesteld om gebreken in de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 augustus 2015, waarin nieuwe functies zijn geselecteerd die beter aansluiten bij de beperkingen van appellant.

De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de motivering van de arbeidsdeskundige en de geschiktheid van de nieuw geselecteerde functies. De Raad concludeert dat de functies die zijn geselecteerd, zoals inpakker en productiemedewerker, voldoen aan de beperkingen van appellant. De Raad oordeelt dat de motivering van het Uwv overtuigend is en dat de begeleiding die in de nieuw geselecteerde functies kan worden geboden, aansluit bij de begeleidingsbehoefte van appellant. De Raad bevestigt daarmee het bestreden besluit en de uitspraak van de rechtbank, waarin het eerdere besluit werd vernietigd.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv recht heeft op vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.225,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/467 WWAJ
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 december 2013, 13/3196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.O.G.J. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.
Bij tussenuitspraak van 14 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2739 (tussenuitspraak), heeft de Raad het Uwv in de gelegenheid gesteld de in de tussenuitspraak omschreven gebreken in de arbeidskundige onderbouwing in het besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van zijn tussenuitspraak.
Het Uwv heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met bijlagen ingezonden. Appellant heeft zijn zienswijze op dit rapport gegeven.
De Raad heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de feiten, waarvan bij de oordeelsvorming wordt uitgegaan, verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
In overweging 6 van de tussenuitspraak is beschreven hoe de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 13 november 2012 heeft gemotiveerd waarom de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden, in het bijzonder op item 1.2.1, ‘verdelen van de aandacht’ en item 1.9.3, ‘werk onder rechtstreeks toezicht’. Vervolgens heeft de Raad in overweging 7 het volgende overwogen:
“De Raad is van oordeel dat deze motivering onvoldoende is en dat daarmee de belastbaarheid van appellant ongeoorloofd wordt gerelativeerd. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat uit het rapport van orthopedagoog E.L.W. Beuzelijnck, dat mede de basis vormt voor de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, blijkt dat appellant moeilijk overzicht kan houden bij opdrachten en taken die uit meerdere onderdelen bestaan en dat hij in het contact met anderen een afwachtende, gesloten houding heeft en niet gauw uit zichzelf een vraag stelt. Uit de beschrijving van de geduide functies komt naar voren dat daarin taken moeten worden uitgevoerd die uit meerdere onderdelen bestaan en/of waarin met veel verschillende onderdelen gewerkt moet worden. Zo moeten in de functie productiemedewerker industrie dagelijks 40 producten worden samengesteld die uit 40 componenten bestaan, niet steeds gelijk zijn en aan de hand van instructiebladen, stuklijsten, tekeningen en aanvullende mondelinge informatie moeten worden geassembleerd. Ook in de functie samensteller kunststof en rubberindustrie worden dagelijks wisselende typen producten gemaakt die uit meerdere onderdelen bestaan. De functie medewerker tuinbouw heeft vier te onderscheiden hoofdtaken: afleveren/veilingklaar maken, sorteren/controleren, opladen en gewasverzorging. In de functie samensteller metaalwaren moeten dagelijks 50 tot 100 verschillende producten worden samengesteld. In de functie inpakker, handmatig, moeten aan de hand van bezorglijsten menu’s worden samengesteld en uitverdeeld, waarbij per shift ongeveer 200 maaltijden worden samengesteld samen bestaande uit gemiddeld 700 componenten. Gelet op deze beschrijvingen kan worden betwijfeld of in deze functies wordt voldaan aan de beperkingen van appellant ten aanzien van het verdelen van de aandacht. In de tweede plaats is van belang dat de mate van begeleiding die in de geduide functies geboden wordt grotendeels afhankelijk lijkt te zijn van het initiatief van de medewerker, terwijl appellant op dat punt aanzienlijke beperkingen heeft, zo blijkt uit het rapport van de orthopedagoog en is ook ter zitting bevestigd door de getuige, bij wie appellant in een tattooshop werkt. Deze heeft verklaard dat appellant geen vragen stelt en constant begeleiding nodig heeft. In de functie medewerker tuinbouw, waarin gewerkt wordt in twee werkruimtes met een totale oppervlakte van 40.000 m2 is bovendien twijfelachtig of de directeur op wie appellant zou moeten kunnen terugvallen wel op de werkvloer aanwezig is.”
1.3.
Het Uwv is in de gelegenheid gesteld de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in de motivering van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit te herstellen.
1.4.
Het Uwv meent deze gebreken te hebben hersteld met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 augustus 2015. Appellant deelt deze visie niet.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In het rapport van 31 augustus 2015 is vermeld dat, gezien de kritische opmerkingen van de Raad bij de eerder geduide functies door de primaire arbeidsdeskundige, ervoor is gekozen het CBBS-systeem opnieuw te raadplegen, maar nu met opleidingsniveau 1. Dit om functies te selecteren met enkelvoudige, gestructureerde taken met minimale of geen persoonlijke invulling. Ook is in dit soort functies altijd een direct leidinggevende en/of meewerkend voorman aanwezig. Dit heeft geresulteerd in de volgende passende functies: inpakker (handmatig) (sbc-code 111190, functienummer 2081.0045.062, productiemedewerker inpak), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180, functienummer 3489.0002.002, productiepuntlasser), medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (sbc-code 111010, functienummer 0123.0059.007, steksteker) en medewerker kleding en textielreiniging (sbc-code 111161, functienummer 9831.0004.001, productiemedewerker). De schatting op grond van deze functies levert opnieuw een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25% op.
2.2.
In het Resultaat functiebeoordeling dat van elk van deze functies bij het rapport is gevoegd heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij alle signaleringen een motivering gegeven. Deze houdt, waar het item 1.2.1, ‘verdelen van de aandacht’ betreft, - samengevat - in dat sprake is van overzichtelijk, routinematig werk, zich herhalend in enkelvoudige handelingen en waarbij de aandacht niet over meerdere bronnen verdeeld hoeft te worden. Bij item 1.9.3, ‘werk onder rechtstreeks toezicht’ houdt de motivering - samengevat - in dat in alle functies door een meewerkend voorman of groepscoördinator een begeleiding kan worden geboden die gelet op de aard van het werk voldoende is. De Raad acht deze motivering, gelet op de functiebeschrijvingen van de nieuw geselecteerde functies, overtuigend. Anders dan in de aanvankelijk geduide functies gaat het om werk van het eenvoudigste niveau, waarin van het verdelen van de aandacht over meerdere (sub)taken nauwelijks sprake is. Het routinematige karakter van het werk brengt voorts met zich mee dat slechts weinig initiatief van de medewerker gevergd wordt. In dit licht komt de begeleiding die in de nieuw geselecteerde functies kan worden geboden door een meewerkend voorman of groepscoördinator tegemoet aan de door de verzekeringsarts beschreven begeleidingsbehoefte. Deze heeft gesteld dat als het gaat om routinematige en gestructureerde taken, er geen hoge werkdruk is en geen hoge eisen aan de aandacht worden gesteld, geen extra begeleiding op de werkvloer nodig is en dat een werkgever die appellant positief en stimulerend tegemoet treedt dan voldoende is. De Raad ziet in hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan deze begeleidingsbehoefte. In de nieuw geselecteerde functies kan daaraan worden voldaan.
3. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit met de motivering in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 augustus 2015, thans ook berust op een toereikende arbeidskundige grondslag. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank het bestreden besluit heeft vernietigd en heeft bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, te worden bevestigd.
4. Er bestaat aanleiding het Uwv te vergoeden in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.225,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E. Dijt en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Crum

AP