ECLI:NL:CRVB:2015:2739

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
14/467 WWAJ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de arbeidskundige grondslag van een uitkeringsaanvraag op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015, met zaaknummer 14/467 WWAJ-T, wordt de arbeidskundige grondslag van een uitkeringsaanvraag van een appellant, geboren in 1994, beoordeeld. De appellant had op 19 september 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, welke door het Uwv op 13 november 2012 werd afgewezen. Het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing werd op 15 april 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van de appellant gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen van de appellant, die lijdt aan PDD-NOS en een disharmonisch IQ-profiel. De verzekeringsarts had in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen urenbeperking opgenomen, wat de appellant betwistte. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn vermoeidheid en de noodzaak van begeleiding niet adequaat waren onderzocht.

De Raad oordeelt dat de motivering van het Uwv onvoldoende is en dat de belastbaarheid van de appellant niet deugdelijk is onderbouwd. De Raad wijst erop dat de geduide functies, zoals productiemedewerker en samensteller, taken vereisen die niet in lijn zijn met de beperkingen van de appellant. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet op een deugdelijke motivering berust. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 15 april 2013 te herstellen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad.

Uitspraak

14/467 WWAJ-T
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 december 2013, 13/3196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.O.G.J. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder. Voorts is [naam] als getuige verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld en volstaat met het volgende. Appellant, geboren [in] 1994, heeft op
19 september 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Bij besluit van 13 november 2012 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarde dat hij 52 weken onafgebroken minder dan 75% van het minimum(jeugd)loon kan verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Voorts is het Uwv veroordeeld in de proceskosten en tot vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts mede op basis van een orthopedagogisch onderzoek heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van de contactstoornis PDD-NOS en een disharmonisch IQ-profiel met lage verwerkingssnelheid. De verzekeringsarts acht appellant aangewezen op goed gestructureerde arbeid die past bij zijn opleidingsniveau, niet te stresserend van aard is (enkelvoudige opdrachten, geen hoog tempo), met begeleiding op de werkvloer (steunend, sturend, structurerend, stimulerend). De verzekeringsarts heeft de medische belastbaarheid van appellant verwoord in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 oktober 2012, waarin geen urenbeperking is opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarprocedure deze bevindingen onderschreven. In de beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van
12 november 2013 desgevraagd een nadere motivering gegeven waarom de beperkingen in de FML volstaan. De rechtbank is van oordeel dat daarmee alsnog overtuigend is gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen voor arbeid aan te nemen. Appellant heeft de FML ook onderschreven, met uitzondering van het achterwege laten van een urenbeperking. Nu appellant geen medische onderbouwing van de noodzaak van een urenbeperking heeft aangeleverd, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat appellant slechts een beperkt aantal uren inzetbaar zou zijn in arbeid waarin hij niet wordt overvraagd, zodat voor een urenbeperking geen aanleiding is. Nu pas met het rapport van
12 november 2013 een deugdelijke motivering is gegeven wat betreft de medische grondslag komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies (productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010)) de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Wat betreft de beperking op item 1.9.1 ‘zelfstandige taakuitvoering’ is ter zitting voldoende gemotiveerd dat sprake is van een minimale persoonlijke invulling van de geduide functies, mede omdat appellant door de aanwezigheid van begeleiding nauwelijks is aangewezen op eigen initiatief. Ook ten aanzien van item 1.9.3 is ter zitting voldoende gemotiveerd dat sprake is van rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van
13 november 2012 blijkt dat de belasting in de functies op dit punt aan de verzekeringsarts is voorgelegd en door hem in overeenstemming is geacht met appellants belastbaarheid. Gelet hierop heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3. Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellant heeft allereerst aangevoerd dat een urenbeperking moet worden aangenomen, omdat hij hooguit enkele uren achtereen kan werken en daarna volledig uitgeput is. Dit is in het onderzoek van de verzekeringsartsen ten onrechte niet onderzocht. Appellant is bereid om zo nodig een aanvullend onderzoek te ondergaan waarbij een en ander duidelijk zal worden.
Appellant bestrijdt voorts dat voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies zijn medische belastbaarheid niet overschrijdt. Er is vastgesteld dat functies voor hem onder meer niet te stresserend van aard mogen zijn en dat sprake moet zijn van begeleiding op de werkvloer (steunend, sturend, structurerend, stimulerend). Appellant wordt door het Uwv flink beperkt geacht voor sociale interactie en aandacht. Er kunnen de nodige vraagtekens gesteld worden of de geduide functies niet te stresserend zijn en of er redelijkerwijs voldoende begeleiding op de werkvloer aanwezig is. Er mag van worden uitgegaan dat appellant in deze functies een tussenschakel is in het gehele arbeidsproces en dat er wel degelijk een voor hem te hoge werkdruk zal zijn zonder voldoende begeleiding. In het verleden is gebleken dat appellant dergelijke functies niet aankan. Onvoldoende is duidelijk gemaakt waarom appellant deze functies met inachtneming van zijn beperkingen thans wel aan zou kunnen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen, nu een medische onderbouwing daarvoor ontbreekt. De verzekeringsartsen behoefden hiernaar geen onderzoek te doen, nu noch tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts noch tijdens de hoorzitting in bezwaar, waar ook de moeder van appellant aanwezig was, vermoeidheidsklachten ter sprake zijn gebracht. Voor een aanvullend onderzoek als door appellant in hoger beroep bepleit ziet de Raad geen aanleiding.
6. Betreffende de vraag of de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, overweegt de Raad als volgt. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 18 oktober 2012 gesteld dat appellant is aangewezen op goed gestructureerde arbeid, met enkelvoudige opdrachten en geen hoog tempo en met begeleiding op de werkvloer die steunend, sturend, structurerend en stimulerend is. In het overleg met de arbeidsdeskundige heeft de verzekeringsarts evenwel gesteld dat geen extra begeleiding op de werkvloer nodig is als het gaat om routinematige en gestructureerde taken, er geen hoge werkdruk is en er geen hoge eisen aan het verdelen van de aandacht worden gesteld. Een werkgever die appellant positief en stimulerend tegemoet treedt is dan voldoende. Pas als appellant werkzaamheden gaat uitvoeren die meer eisen stellen aan verdelen van de aandacht (meerdere taken door/naast elkaar), intensieve klantcontacten of welke een beroep doen op samenwerking is een intensieve en langere inwerkperiode volgens de verzekeringsarts aan de orde. De arbeidsdeskundige heeft mede op basis van dit overleg in zijn rapport van
13 november 2012 gemotiveerd waarom de geduide functies op deze aspecten de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Daarbij heeft zij bij item 1.2.1 ‘verdelen van de aandacht’ bij de verschillende functies aangegeven dat dit niet aan de orde is dan wel dat het verdelen van de aandacht over meerdere informatiebronnen weliswaar soms voor komt, maar dat er niet gelijktijdig handelingen hoeven te worden verricht. Bij item 1.9.3 ‘werk onder rechtstreeks toezicht’ geeft de arbeidsdeskundige de volgende motiveringen: er is een collega op de werkplek waar direct iets aan gevraagd kan worden en een leidinggevende op de werkvloer om dingen aan te vragen en die kan begeleiden (productiemedewerker industrie); leert het werk op basis van instructie door de chef en van een ervaren collega door afkijken en nadoen. Chef of collega is altijd in de buurt om begeleiding te geven indien gewenst (samensteller kunststof en rubberindustrie); krijgt mondelinge instructie van de directeur, soms vergezeld van een orderbon. Kan indien nodig terugvallen op de directeur, die van afstand ook enig toezicht houdt op de voortgang (medewerker tuinbouw); krijgt mondelinge instructies onder begeleiding van een orderbon van de productieleider. De aanwezigheid van de productieleider en de samenwerking met collega’s geeft voldoende invulling aan de begeleidingsbehoefte (samensteller metaalwaren (SBC-code 264140)); eigenaar/kok aanwezig die de nodige begeleiding kan geven (inpakker, handmatig (SBC-code 111190)).
7. De Raad is van oordeel dat deze motivering onvoldoende is en dat daarmee de belastbaarheid van appellant ongeoorloofd wordt gerelativeerd. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat uit het rapport van orthopedagoog E.L.W. Beuzelijnck, dat mede de basis vormt voor de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, blijkt dat appellant moeilijk overzicht kan houden bij opdrachten en taken die uit meerdere onderdelen bestaan en dat hij in het contact met anderen een afwachtende, gesloten houding heeft en niet gauw uit zichzelf een vraag stelt. Uit de beschrijving van de geduide functies komt naar voren dat daarin taken moeten worden uitgevoerd die uit meerdere onderdelen bestaan en/of waarin met veel verschillende onderdelen gewerkt moet worden. Zo moeten in de functie productiemedewerker industrie dagelijks 40 producten worden samengesteld die uit 40 componenten bestaan, niet steeds gelijk zijn en aan de hand van instructiebladen, stuklijsten, tekeningen en aanvullende mondelinge informatie moeten worden geassembleerd. Ook in de functie samensteller kunststof en rubberindustrie worden dagelijks wisselende typen producten gemaakt die uit meerdere onderdelen bestaan. De functie medewerker tuinbouw heeft vier te onderscheiden hoofdtaken: afleveren/veilingklaar maken, sorteren/controleren, opladen en gewasverzorging. In de functie samensteller metaalwaren moeten dagelijks 50 tot 100 verschillende producten worden samengesteld. In de functie inpakker, handmatig, moeten aan de hand van bezorglijsten menu’s worden samengesteld en uitverdeeld, waarbij per shift ongeveer 200 maaltijden worden samengesteld samen bestaande uit gemiddeld 700 componenten. Gelet op deze beschrijvingen kan worden betwijfeld of in deze functies wordt voldaan aan de beperkingen van appellant ten aanzien van het verdelen van de aandacht. In de tweede plaats is van belang dat de mate van begeleiding die in de geduide functies geboden wordt grotendeels afhankelijk lijkt te zijn van het initiatief van de medewerker, terwijl appellant op dat punt aanzienlijke beperkingen heeft, zo blijkt uit het rapport van de orthopedagoog en is ook ter zitting bevestigd door de getuige, bij wie appellant in een tattooshop werkt. Deze heeft verklaard dat appellant geen vragen stelt en constant begeleiding nodig heeft. In de functie medewerker tuinbouw, waarin gewerkt wordt in twee werkruimtes met een totale oppervlakte van 40.000 m2 is bovendien twijfelachtig of de directeur op wie appellant zou moeten kunnen terugvallen wel op de werkvloer aanwezig is.
8. Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb wat betreft de arbeidskundige grondslag niet op een deugdelijke motivering.
9. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen dit gebrek te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 15 april 2013 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E. Dijt en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Crum

HD