ECLI:NL:CRVB:2015:4867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een WIA-uitkering en de medische en arbeidskundige onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 24 januari 2012 niet langer recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de medische rapporten geen inconsistenties vertoonden. Appellante voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar fysieke en psychische beperkingen, maar de Raad kon deze stelling niet volgen. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen, wat zij niet had gedaan.
De Raad bevestigde de conclusie van het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de intrekking van de WIA-uitkering terecht was. De Raad oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ook juist was, en dat de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.