In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2012, welke door het CAK was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en zijn partner in 2012 meer dan 26 weken huishoudelijke zorg hebben ontvangen, wat hen in aanmerking zou moeten brengen voor de tegemoetkoming. De Raad leidde uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever een forfaitaire regeling heeft willen treffen voor een duidelijk afgebakende doelgroep, zonder een rechtstreekse verbinding tussen de tegemoetkoming en de door de doelgroep te maken kosten. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wtcg, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft bepaald dat CAK aan appellant een tegemoetkoming van € 290,- moet toekennen, en heeft CAK ook veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van de draagkrachttoets en de voorwaarden voor het verkrijgen van een tegemoetkoming op basis van de Wtcg.