ECLI:NL:CRVB:2015:4668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
15/440 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieonderhoud en benoeming van een hulpofficier van justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Bosch, waarin het beroep van betrokkene tegen de besluiten van de korpschef van politie werd gegrond verklaard. Betrokkene, werkzaam als hulpofficier van justitie en plaatsvervangend chef recherche, had verzocht om functieonderhoud in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie. De rechtbank oordeelde dat de korpschef de mensfunctiebeschrijving diende aan te passen om de taken van betrokkene op te nemen. De korpschef had eerder het verzoek om functieonderhoud afgewezen, omdat dit te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de bedenkingen van betrokkene, die tijdig waren ingediend, ook als een verzoek om functieonderhoud konden worden beschouwd. De rechtbank gaf de korpschef de opdracht om de mensfunctiebeschrijving aan te passen en betrokkene opnieuw te benoemen in de aangepaste functie. De korpschef ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar het hoger beroep werd afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de toevoegingen aan de mensfunctiebeschrijving correct waren. De korpschef werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

15/440 AW, 15/441 AW, 15/495 AW, 15/496 AW
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van
12 december 2014, 13/2346 en 14/1879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio [politieregio] (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2015. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Boumans, advocaat. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Haagmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was sinds 2005 werkzaam als teamchef recherche (referentiefunctie: Teamchef A) bij de voormalige politieregio [politieregio] . Met ingang van 20 februari 2010 is hij benoemd in de functie van tactisch coördinator (referentiefunctie: Teamchef A) bij het bureau Team Grootschalig Optreden van die politieregio.
1.2.
Op 22 april 2011 heeft de korpschef betrokkene in kennis gesteld van zijn voornemen tot vaststelling van de uitgangspositie van betrokkene in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Volgens dit voornemen wordt de uitgangspositie op 31 december 2009 vastgesteld op de functie van teamchef recherche. Met ingang van 20 februari 2010 en tot 31 maart 2011 is de uitgangspositie de functie van tactisch coördinator. Deze laatste functie is ook de uitgangspositie op 31 maart 2011. Naar aanleiding van dit voornemen heeft betrokkene op 19 mei 2011 een formulier bedenkingen ingediend. In reactie hierop heeft de korpschef betrokkene bij brief van 14 juli 2011 de gelegenheid geboden om, op grond van de zogeheten wisselbepaling, zijn bedenkingen om te zetten in een verzoek om functieonderhoud op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp, Stcrt. 2012, nr. 3097). Betrokkene diende daartoe op uiterlijk 15 augustus 2011 het formulier wisselbepaling te verzenden. Hij heeft het formulier na die datum ingezonden. Het formulier is door de korpschef ontvangen op 26 augustus 2011. Omdat in het kader van de Trfp maar voor één functie functieonderhoud kon worden gevraagd, had het verzoek alleen betrekking op de tot 20 februari 2010 uitgeoefende functie van teamchef recherche.
1.3.
Betrokkene heeft desgevraagd op 27 september 2011 toegelicht om welke redenen hij het formulier te laat heeft ingediend. Op 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van betrokkene definitief vastgesteld overeenkomstig het voornemen van 22 april 2011. Bij besluit van
1 december 2011 heeft de korpschef het verzoek om functieonderhoud afgewezen vanwege te late indiening ervan. Betrokkene heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. In januari 2012 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen, inhoudende dat het besluit van
1 december 2011 wordt ingetrokken, dat het daartegen gemaakte bezwaar eveneens wordt ingetrokken en dat het bezwaar tegen het besluit van 24 oktober 2011 wordt aangehouden in afwachting van een te nemen inhoudelijk besluit op het verzoek om functieonderhoud.
1.4.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en betrokkene gelegenheid te hebben geboden daarop een reactie te geven, heeft de korpschef bij besluit van 2 april 2012 het verzoek om functieonderhoud wederom, ditmaal op inhoudelijke gronden, afgewezen. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2013 (bestreden besluit 1) heeft de korpschef het bezwaar van betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 2 april 2012 in zoverre herroepen. De korpschef heeft een aangepaste mensfunctiebeschrijving (teamchef recherche district [vestigingsplaats]) opgesteld waarin onder meer de werkzaamheden van betrokkene in het kader van het Recherche beleidspiket, zijn deelname aan verschillende overleggremia als plaatsvervanger van de chef recherche en zijn optreden als leider van de dag zijn opgenomen. De korpschef heeft geweigerd de taken van betrokkene als hulpofficier van justitie in de mensfunctiebeschrijving op te nemen.
1.5.
Bij besluit van 18 december 2013 is betrokkene met ingang van 31 december 2009 en
tot 20 februari 2010 benoemd in de onder 1.4 bedoelde mensfunctie. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 mei 2014 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef dit bezwaar, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de korpschef opdracht gegeven om in de mensfunctiebeschrijving de taken van betrokkene als hulpofficier van justitie en plaatsvervangend chef recherche op te nemen, en de mensfunctiebeschrijving voor het overige in stand gelaten. Verder heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 18 december 2013 herroepen en de korpschef opgedragen om een nieuw besluit te nemen en betrokkene te benoemen in de bij haar uitspraak opgestelde mensfunctiebeschrijving. Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.1.
Allereerst is de rechtbank ambtshalve ingegaan op de vraag of het verzoek om functieonderhoud tijdig is ingediend. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Weliswaar is, aldus de rechtbank, het officiële verzoek te laat, want na de uiterste datum
15 augustus 2011 ingediend, maar de door betrokkene wel tijdig want vóór de in de Trfp genoemde uiterste datum 23 mei 2011 ingediende bedenkingen hadden volgens de rechtbank mede de strekking van een verzoek om functieonderhoud in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Trfp. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat aan de mensfunctiebeschrijving
onder 5.5, “Overige taken”, de volgende passage moet worden toegevoegd: “Het bij toerbeurt en in voorkomende gevallen verrichten van de taak van hulpofficier van justitie”. Verder achtte de rechtbank het aangewezen dat aan de mensfunctiebeschrijving, eveneens onder 5.5, “Overige taken”, de volgende passage wordt toegevoegd: “Het in voorkomende gevallen optreden als plaatsvervanger van de chef recherche”. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat betrokkene opnieuw moet worden benoemd in de bij haar uitspraak aangepaste mensfunctie.
3. Partijen hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt het volgende. In de aangevallen uitspraak is, na de vernietiging van de bestreden besluiten 1 en 2, aan de korpschef opdracht tot het nemen van nieuwe besluiten gegeven. De onderliggende overwegingen maken echter duidelijk dat de rechtbank heeft bedoeld om, na gedeeltelijke vernietiging van bestreden besluit 1 en gehele vernietiging van bestreden besluit 2, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien, en wel op de volgende wijze. De bij bestreden besluit 1 tot stand gebrachte mensfunctiebeschrijving wordt uitgebreid met de onder 2.1 geciteerde aanvullingen. De aangevallen uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1. De bij bestreden besluit 2 gehandhaafde benoeming wordt herroepen en vervangen door een benoeming in de aldus aangevulde mensfunctie. De aangevallen uitspraak treedt in zoverre in de plaats van bestreden besluit 2. De Raad leest de aangevallen uitspraak, evenals partijen, dan ook in deze zin.
Het hoger beroep van de korpschef
4.2.
Het hoger beroep van de korpschef is in de eerste plaats gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het verzoek om functieonderhoud tijdig is ingediend. De korpschef acht het verzoek niet tijdig en de rechtbank had om die reden bestreden besluit 1 moeten vernietigen. Bij de beoordeling van deze hogerberoepsgrond wordt vooropgesteld dat de rechtbank de vraag naar de tijdigheid van het verzoek in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb ten onrechte aan de orde heeft gesteld. Anders dan de toepassing van bezwaar- en beroepstermijnen, waarbij het gaat om de toegang tot rechtsmiddelen, is de toepassing van een aanvraagtermijn als hier aan de orde geen aspect van openbare orde. De vraag naar de tijdigheid van het verzoek valt daarom buiten de omvang van het geding. Omdat het ten onrechte aan de orde stellen van de vraag naar de tijdigheid van het verzoek niet heeft geleid tot vernietiging van bestreden besluit 1, kan ambtshalve vernietiging van de aangevallen uitspraak op dit punt achterwege blijven. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van de korpschef in zoverre geen doel treft.
4.3.
Het hoger beroep van de korpschef is voorts gericht tegen de toevoeging aan de mensfunctie onder 5.5, “Overige taken”, van de passage: “Het in voorkomende gevallen optreden als plaatsvervanger van de chef recherche”. Ook in zoverre slaagt dit hoger beroep niet. De passage is niet als onjuist te beschouwen. De gekozen formulering roept het beeld op van waarneming, op incidentele basis, van specifieke, tot het takenpakket van de chef recherche behorende werkzaamheden. De conclusie van de rechtbank dat die waarneming ook wel andere werkzaamheden betrof dan alleen de door de korpschef in de mensfunctiebeschrijving opgenomen deelname aan overleggremia, vindt bevestiging in de stukken. Daarmee is niet gezegd dat er sprake is geweest van een volledig plaatsvervangerschap, als ware betrokkene benoemd in de, destijds niet in de formatie opgenomen, functie van plaatsvervangend chef recherche. De bewuste toevoeging impliceert dat als gezegd ook niet.
Het hoger beroep van betrokkene
4.4.
Betrokkene heeft in de eerste plaats naar voren gebracht dat de aan de mensfunctie onder 5.5, “Overige taken”, toegevoegde passage: “Het bij toerbeurt en in voorkomende gevallen verrichten van de taak van hulpofficier van justitie”, de taken van de hulpofficier van justitie onvoldoende uitgebreid weergeeft. Volgens betrokkene had een afzonderlijk onderdeel aan de mensfunctiebeschrijving moeten worden toegevoegd waarin de werkzaamheden als hulpofficier van justitie nader worden beschreven. Daarin kan hij niet worden gevolgd. Verwezen wordt allereerst naar de uitspraak van de Raad van 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:707, betreffende een mensfunctiebeschrijving die nagenoeg gelijk was aan de mensfunctiebeschrijving van betrokkene. De door betrokkene bestreden toevoeging is identiek aan de toevoeging die de Raad, zelf in die zaak voorziend, in deze uitspraak tot stand heeft gebracht. Ook de plaats van de toevoeging onder “Overige taken” is gelijk. In dit verband wordt verder nog verwezen naar de uitspraak van de Raad van 30 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1432. Zoals daar is overwogen, is de aanduiding “hulpofficier van justitie” een algemeen gebruikte aanduiding binnen de Nederlandse politie, waarbij over de aard van de daarmee gemoeide werkzaamheden geen wezenlijk verschil van inzicht bestaat. Daarom volstaat de toegevoegde beschrijving van deze taak.
4.5.
Betrokkene meent verder dat de toevoeging: “Het in voorkomende gevallen optreden als plaatsvervanger van de chef recherche” te summier is. Ter zake wordt verwezen naar hetgeen, onder 4.3, over deze toevoeging is overwogen naar aanleiding van het hoger beroep van de korpschef. Betrokkene gaat kennelijk uit van een volledig plaatsvervangerschap, als vervulde hij de functie van plaatsvervangend chef recherche. Niet gebleken is dat hiervan sprake is geweest. De korpschef heeft dit nadrukkelijk weersproken. De stukken geven slechts blijk van het op incidentele basis waarnemen van taken. Onder 4.3 werd al overwogen dat de toevoeging van de rechtbank hierbij aansluit en dus niet onjuist is te achten.
4.6.
De overige door betrokkene aangedragen gronden treffen evenmin doel. Verwezen wordt naar de onder 4.4 genoemde uitspraak van 10 maart 2015. Daarin is toegelicht dat zaken als de “span of control” als leider van de dag en in het kader van het beleidspiket, op toereikende wijze in de daar aan de orde zijnde, ook in zoverre aan de functiebeschrijving van betrokkene identieke, mensfunctiebeschrijving zijn opgenomen. Ook is in die uitspraak toegelicht dat niet van belang is of de werkzaamheden (ook) onder een andere functiebeschrijving hadden kunnen worden gebracht.
Conclusie
4.7.
De conclusie is dat noch het hoger beroep van de korpschef, noch dat van betrokkene slaagt. De aangevallen uitspraak moet, gezien het overwogene onder 4.2 met verbetering van gronden, worden bevestigd.
4.8.
Er is aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 490,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van de korpschef een griffierecht wordt geheven ten bedrage van € 497,-;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 490,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en B.J. van de Griend en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD