ECLI:NL:CRVB:2015:4646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
14/3168 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en geschiktheid voor WIA-functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het verzoek om een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege knieklachten, had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij geschikt was voor de functies die in het kader van de WIA-beoordeling waren voorgehouden, en dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 5 november 2015 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen. De verzekeringsarts had een gedegen onderzoek uitgevoerd naar de gezondheidstoestand van appellante, en de rechtbank had geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M. Greebe als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 december 2015.

Uitspraak

14//3168 ZW
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
17 april 2014, 14/133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel hoger beroep ingesteld en nadere medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/600 WIA plaatsgevonden op
5 november 2015. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud voor 30 uren per week. Met ingang van 9 maart 2011 heeft zij zich ziekgemeld wegens hevige pijnklachten aan haar rechterknie. Op 29 augustus 2011 is appellante geopereerd waarbij een standsafwijking van het rechteronderbeen is gecorrigeerd. Op 14 mei 2012 is appellante wederom geopereerd ter verwijdering van het fixatiemateriaal.
1.2.
Op 22 januari 2012 heeft appellante een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig advies heeft het Uwv bij besluit van 16 januari 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 maart 2013 geen recht heeft op een
WIA-uitkering, omdat zij in staat wordt geacht de bij de WIA-beoordeling door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten, waarmee zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is, na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 18 juni 2013. Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank Oost-Brabant ongegrond verklaard. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak onder nummer 14/600 WIA wordt heden eveneens uitspraak gedaan.
1.3.
Appellante heeft zich opnieuw ziek gemeld per 9 juli 2013 met toegenomen klachten waarbij zij heeft vermeld dat er op dat moment een definitieve diagnose is. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2013 beslist dat appellante met ingang van 9 september 2013 geen recht heeft op ziekengeld, omdat zij geschikt wordt geacht voor de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 2 december 2013 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In dit rapport is inzichtelijk gemaakt dat appellante met inachtneming van de objectiveerbare medische beperkingen in staat is om op de datum in geding in ieder geval één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te verrichten. Op basis van de dossierstukken is een volledig beeld van de gezondheidssituatie van appellante ontstaan. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante is van mening dat de rechtbank en de artsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het benoemen van een onafhankelijke deskundige niet nodig is. Verzocht is om in hoger beroep alsnog een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit tot stand is gekomen op basis van een zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een zorgvuldig en volledig onderzoek gedaan naar de gezondheidstoestand van appellante. Dat onderzoek heeft bestaan uit lichamelijk onderzoek, een onderzoek naar de psyche van appellante en dossierstudie. Zijn bevindingen en conclusies zijn neergelegd in het rapport van 25 november 2013. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een volledig beeld van de gezondheidssituatie van appellante is ontstaan. Er is gezien het rapport van 25 november 2013 waarin de informatie van de behandelaars van appellante op inzichtelijke wijze is betrokken bij de beoordeling van deze verzekeringsarts, geen twijfel gerezen over de juistheid van de grondslag van het bestreden besluit zodat ook in hoger beroep geen aanleiding wordt gezien een deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht ten minste één in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies te kunnen verrichten. Met ingang van 9 september 2013 bestaat dan ook geen recht op ziekengeld.
4.3.
Dit betekent dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt en dat deze uitspraak zal worden bevestigd.
4.4.
Nu het hoger beroep niet slaagt, is er geen ruimte voor een veroordeling tot schadevergoeding. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijs het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.S.E.S. Umans

IJ