ECLI:NL:CRVB:2015:4645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
14/600 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 18 december 2013 een eerder besluit van het Uwv over de afwijzing van haar WIA-uitkering bevestigde. Appellante had zich ziek gemeld vanwege hevige pijnklachten aan haar rechterknie en had in 2012 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij geen recht had op deze uitkering, wat door de rechtbank werd onderschreven. Appellante betwistte de medische beoordeling van het Uwv en voerde aan dat haar beperkingen niet juist waren ingeschat. Tijdens de zitting op 5 november 2015 waren zowel appellante als de werkgeefster niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om nadere medische informatie van de behandelend artsen van appellante af te wachten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies, en dat de informatie van de behandelende artsen geen nieuw licht wierp op de zaak. De uitspraak werd gedaan op 17 december 2015.

Uitspraak

14/600 WIA
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 december 2013, 13/3791 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam B.V.] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel hoger beroep ingesteld en nadere medische stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere rapporten van een verzekeringsarts overgelegd.
Van werkgeefster is geen zienswijze ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/3168 ZW plaatsgevonden op
5 november 2015. Appellante en werkgeefster zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 14/3168 ZW wordt eveneens heden uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest bij werkgeefster als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud voor 30 uren per week. Met ingang van 9 maart 2011 heeft zij zich ziek gemeld wegens hevige pijnklachten aan haar rechterknie. Op 29 augustus 2011 is appellante geopereerd waarbij een standsafwijking van het rechteronderbeen is gecorrigeerd. Op 14 mei 2012 is appellante wederom geopereerd ter verwijdering van het fixatiemateriaal.
1.2.
Op 22 januari 2012 heeft appellante een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig advies heeft het Uwv bij besluit van 16 januari 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 maart 2013 geen recht heeft op een
WIA-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is, na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 18 juni 2013 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten van appellante of anderszins de voor haar op de datum in geding geldende medische beperkingen heeft onderschat. Bezien in samenhang met de beschikbare en uitgebreide gegevens van artsen die appellante hebben onderzocht en behandeld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank op inzichtelijke wijze de beoordeling van de voor appellante op de datum in geding geldende beperkingen gemotiveerd en op juiste wijze vastgelegd in een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uit de door appellante in beroep overlegde medische gegevens is niet af te leiden dat de artsen die appellante hebben onderzocht een standpunt hebben ingenomen, dat beredeneerd afwijkt van de vaststelling van die beperkingen door de verzekeringsarts. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om nadere medische informatie van de behandelend artsen van appellante af te wachten. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank heeft geen twijfel over de geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies.
3.1.
Appellante is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de artsen van het Uwv haar beperkingen juist hebben ingeschat. Zij is niet in staat de door het Uwv geduide functies te vervullen. Ter toelichting van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep onder meer ingebracht brieven van professor dr. J. Lammens, orthopeed, van
22 oktober 2012 en van dr. E. Yaktemur, psychiater, en D. Kunt, psycholoog, van 4 november 2013. Ten onrechte heeft de rechtbank deze informatie niet willen afwachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat, alsmede de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden volledig onderschreven. Ook heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden geoordeeld dat zij geen aanleiding hoefde te zien de informatie van de behandelend artsen van appellante af te wachten.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante alsnog de bedoelde informatie van haar orthopeed Lammens en psychiater Yaktemur ingebracht. Uit de informatie van Lammens volgt dat appellante geen verbetering van de klachten heeft ondervonden na de operaties in 2011 en 2012. Na onderzoek heeft Lammens een derde operatie geadviseerd volgens de zogenoemde Ilizarov methode, waarna een revalidatieperiode nodig is van zes tot acht maanden. Deze en andere informatie afkomstig van behandelaars van appellante is beoordeeld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, nadat appellante bezwaar had gemaakt tegen de beëindiging per 9 september 2013 van ziekengeld dat haar als gevolg van een ziekmelding na het bestreden besluit was toegekend. In zijn, ter onderbouwing van het standpunt van het Uwv ook in deze procedure ingebrachte, rapport van 25 november 2013 heeft deze verzekeringsarts vermeld geen aanleiding te zien voor lichamelijke arbeidsongeschiktheid in afwachting van de operatie. Deze verzekeringsarts heeft voorts uiteengezet dat hij geen aanwijzingen ziet voor het bestaan van ernstige persoonlijkheidsstoornissen of psychopathologie en dat tijdelijke lichte beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren geen probleem vormen bij het uitoefenen van de bij de WIA-beoordeling geduide functies. Er is geen reden te twijfelen aan de conclusie van deze verzekeringsarts nu hij de informatie van de behandelaars van appellante duidelijk in aanmerking heeft genomen bij zijn beoordeling en zijn conclusie volgt op een inzichtelijke in zijn rapport neergelegde motivering. In zijn rapport van 27 maart 2014 heeft deze verzekeringsarts expliciet vermeld dat de informatie van de behandeld artsen van appellante geen ander licht werpt op de WIA-beoordeling. Uit de brieven van Lammens en Yaktemur is niet af te leiden dat de FML geen juist beeld geeft van de beperkingen van appellante op de datum die in deze procedure in geding is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen.
4.4.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Nu het beroep niet slaagt, is er geen ruimte voor een veroordeling tot schadevergoeding. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.S.E.S. Umans

IJ