In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Secretaris-Generaal van het ministerie van Defensie, waarbij zijn functie na een reorganisatie niet terugkeert in de nieuwe organisatie. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die voorheen werkzaam was als [functie 1], betwist dat zijn functie is komen te vervallen en stelt dat zijn huidige functie, [functie 2], een directe opvolger is van zijn vorige functie. De Raad overweegt dat de reorganisatie binnen Defensie onder de Aanwijzing SG A/983 valt, die richtlijnen geeft voor het opstellen van reorganisatieplannen. De Raad concludeert dat de functie van appellant inderdaad is gewijzigd en dat er geen gebreken zijn in de totstandkoming van het reorganisatieplan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard. De Raad oordeelt dat de secretaris-generaal de nodige vrijheid heeft bij het inrichten van de organisatie en dat de gemaakte keuzes op zakelijke gronden berusten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.