ECLI:NL:CRVB:2015:4596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
13/4515 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum IVA-uitkering na herhaalde aanvraag en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de IVA-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Appellant heeft vanaf 1 mei 2002 als verkoper binnendienst gewerkt en heeft zijn werkzaamheden gestaakt op 4 december 2008 wegens psychische klachten. Na een periode van ziekte heeft hij een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij geen recht had op een WGA-uitkering. Appellant heeft in januari 2012 verzocht om een herkeuring, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv niet voldoende rekening heeft gehouden met de ingangsdatum van de IVA-uitkering. De Raad heeft geoordeeld dat appellant recht heeft op een IVA-uitkering met ingang van 18 januari 2012, en heeft het eerdere besluit van het Uwv vernietigd. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant toegewezen, die in totaal € 1.470,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 16 december 2015.

Uitspraak

13/4515 WIA, 15/162 WIA
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 juli 2013, 12/1972 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.I. Olivier, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 25 april 2014 heeft het Uwv een nader besluit genomen.
Op 7 januari 2015 heeft het Uwv een tweede nader besluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015 waar partijen niet zijn verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Nadat partijen daartoe toestemming hebben verleend is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vanaf 1 mei 2002 heeft appellant werkzaamheden als verkoper binnendienst verricht bij [bedrijf] . Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 38 uur per week op basis van een tijdelijk contract bij [BV] Op 4 december 2008 heeft appellant deze werkzaamheden gestaakt wegens psychische klachten. Vervolgens heeft appellant hervat, waarna hij wederom is uitgevallen op 7 januari 2009. Op 1 maart 2009 is het contract beëindigd. Daarna heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 5 mei 2009 heeft appellant zich vanuit de WW ziek gemeld wegens psychische klachten. Nadat appellant aanvankelijk in aanmerking was gebracht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogemn (Wet WIA) heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 20 juni 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 3 mei 2011 geen recht heeft op een WGA-uitkering. Aan dit besluit is het standpunt ten grondslag gelegd dat appellant de zogenoemde wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellant heeft op 18 januari 2012 verzocht om een afspraak met een verzekeringsarts voor een (her)keuring in verband met zijn borderline. Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het Uwv bepaald dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die bij het besluit van 20 juni 2011 niet bekend waren. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, gegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2012 (bestreden besluit), waarbij appellant met ingang van 3 mei 2011 in aanmerking is gebracht voor een WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De hoogte van de uitkering heeft het Uwv bepaald door het dagloon te berekenen aan de hand van het socialeverzekeringsloon (sv-loon) op basis van de verdiensten van appellant bij [BV]
2. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat na het besluit van
20 juni 2011 zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die het Uwv noodzaakten dit besluit te herzien.
3.1.
Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van appellant van 2 juli 2013 heeft het Uwv bij besluit van 25 april 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 4 juli 2012 recht heeft op een IVA-uitkering, berekend naar het dagloon aan de hand van het sv-loon van appellant bij [bedrijf] . In de toelichting bij het besluit van 25 april 2014 is het volgende vermeld: “Onze verzekeringsarts heeft uw eerste ziektedag vastgesteld op 1 augustus 2005 (zie bijlage). Het recht op uitkering ontstaat in principe nadat u twee jaar (104 weken) lang door ziekte niet kon werken. Uw uitkering zou normaliter ingaan op 30 juli 2007. In de Wia is echter bepaald dat het recht op uitkering niet eerder kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor
52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend ofwel: het recht op uitkering kan niet eerder ingaan dan 52 weken voor datum aanvraag. We hebben uw verzoek ontvangen op 3 juli 2013, wat maakt dat er vanaf 4 juli 2012 sprake is van een IVA-uitkering.”
3.2.
Bij besluit van 7 januari 2015 (nader besluit) heeft het Uwv het bestreden besluit van
1 oktober 2012 in die zin gewijzigd dat de WGA-uitkering vanaf 3 mei 2011 wordt berekend aan de hand van een dagloon op basis van het sv-loon bij [bedrijf] .
4.1.
Appellant is, gezien de in 2.2 en 2.3 genoemde besluiten van mening dat het Uwv weliswaar volledig tegemoet is gekomen wat betreft de berekening van het dagloon, maar niet wat betreft de ingangsdatum van de IVA-uitkering. Appellant is van mening dat hij per
9 januari 2010, doch in ieder geval per 3 mei 2011, in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. Daartoe voert appellant aan dat het Uwv bij zijn besluit van 25 januari 2014 heeft erkend dat appellant vanaf 30 juli 2007 recht heeft op een IVA-uitkering, maar dat deze vanwege het later aanvragen van de uitkering per een latere datum wordt toegekend. Appellant is echter gezien deze procedure van mening dat de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds een punt van geschil is geweest.
4.2.
Het Uwv is van mening dat appellant bij zijn aanvraag van 18 januari 2012 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die nopen terug te komen van het besluit van 20 juni 2011. Voorts heeft appellant zijn herhaalde aanvraag van 18 januari 2012 niet uiterlijk in de bezwaarfase onderbouwd met medische gegevens. Desondanks is het Uwv teruggekomen van een reeds onherroepelijk geworden besluit en heeft het Uwv bepaald dat appellant recht heeft op een WGA-uitkering vanaf 3 mei 2011, terwijl de aanvraag dateert van 18 januari 2012. Aldus is volgens het Uwv ruimschoots tegemoet gekomen aan de claim van appellant.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het besluit van 7 januari 2015 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken nu dit niet volledig aan appellant tegemoet komt. Anders dan eerder medegedeeld, wordt het besluit van 25 april 2014 niet in de beoordeling betrokken, omdat dit besluit is genomen naar aanleiding van een een aanvraag die betrekking heeft op een ander beoordelingsmoment.
5.2.
In hoger beroep zijn partijen alleen nog verdeeld over de vraag met ingang van welke datum appellant recht heeft op een IVA-uitkering . De hoogte van het dagloon, dat thans is gebasseerd op het loon dat appellant verdiende bij [bedrijf] , wordt niet aangevochten
5.3.
Een bestuursorgaan is bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
5.4.
Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toetsing plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen (zie verder de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.4.4 van de uitspraak van 14 januari 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:1).
5.5.
Wat betreft de data voorafgaande aan de aanvraag van appellant van 18 januari 2012, is niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Appellant is dan ook niet tekort gedaan door hem per 3 mei 2011 alsnog in aanmerking te brengen voor een
WGA-uitkering die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, waarbij uiteindelijk ook het dagloon conform de wens van appellant is berekend naar het
sv-loon op basis van de verdiensten bij [bedrijf] .
5.6.
Voor de periode na de aanvraag kan het bestreden besluit echter geen stand houden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.7.
Uit het medisch onderzoek, dat ten grondslag ligt aan het besluit van 25 april 2014 volgt dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is sinds 2007. Gelet op deze omstandigheden en op de - ook - voor de bestuursrechter geldende minder terughoudende toetsing voor de periode gelegen na de aanvraag, kunnen het bestreden besluit en het nader besluit geen stand houden voor zover daaruit voortvloeit dat appellant met ingang van
18 januari 2012 geen recht heeft op een IVA-uitkering.
5.8.
Nu het bestreden besluit door het Uwv niet langer wordt gehandhaafd slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal daarom worden vernietigd en het hoger beroep gericht tegen het bestreden besluit zal gegrond worden verklaard. Ook het beroep dat wordt geacht te zijn ingesteld tegen het besluit van 25 april 2014 slaagt in zoverre dat besluit er niet van uitgaat dat appellant per 18 januari 2012 recht heeft op een IVA-uitkering die met ingang van die datum tot uitbetaling dient te komen. Ook dat besluit zal daarom worden vernietigd.
5.9.
Aangezien het geschil beperkt was tot de vraag met ingang van welke datum appellant in aanmerking komt voor een IVA-uitkering en aangezien, gelet op het voorgaande, die ingangsdatum moet worden bepaald op 18 januari 2012, kan zelf worden voorzien en zal deze uitspraak in zoverre in de plaats treden van het vernietigde besluit van 25 april 2014.
6. Het Uwv zal worden veroordeeld in de proceskosten van appellant welke kosten worden begroot op de kosten van rechtsbijstand in beroep van € 980,- en in hoger beroep van € 490,-, in totaal derhalve € 1.470,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 7 januari 2015 gegrond voorzover daaruit voortvloeit dat appellant met ingang van 18 januari 2012 geen recht heeft op een
IVA-uitkering en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, appellant met ingang van 18 januari 2012 in aanmerking wordt gebracht voor een IVA-uitkering;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van van het besluit van
7 januari 2015;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.470,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffiericht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) P. Boer

NK