ECLI:NL:CRVB:2015:4590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
14/3572 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant, die als buschauffeur heeft gewerkt en sinds 10 september 2008 uitgevallen is door psychische klachten. Na een herbeoordeling in 2012, waarbij appellant door een verzekeringsarts is onderzocht, is vastgesteld dat hij lijdt aan psychische klachten, diabetes en knieklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant geschikt was voor een aantal functies, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering per 26 april 2013 te beëindigen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen door psychische klachten niet goed waren ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter bevestigd dat de eerder vastgestelde beperkingen correct waren en dat appellant nog steeds geschikt was voor de geselecteerde functies. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij zij oordeelt dat de medische grondslag van de beslissing van het Uwv deugdelijk is en dat de functies die aan appellant zijn voorgelegd medisch geschikt zijn. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3572 WIA
Datum uitspraak: 10 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 mei 2014, 13/5783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Demeris, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. Demeris. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als buschauffeur. Op 10 september 2008 is hij uitgevallen wegens psychische klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is hij bij besluit van 1 juli 2010 met ingang van 8 september 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 9 oktober 2012 onderzocht door een verzekeringsarts. In rapporten van 10 oktober 2012 en 24 oktober 2012 heeft deze verzekeringsarts vastgesteld dat bij appellant sprake is van psychische klachten, diabetes en knieklachten. De uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 oktober 2012, waarbij hij in overweging heeft genomen dat appellant voor de psychische klachten, in tegenstelling tot eerder, niet meer in dagtherapie is, dat de diabetes goed gereguleerd is en dat de knieklachten terug te voeren zijn op ouderdomsslijtage. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 11 februari 2013 tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt moet worden geacht voor een viertal functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 25 februari 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 april 2013 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
1.3.
In bezwaar heeft appellant gesteld dat de beperkingen uit zijn psychische klachten zijn onderschat. Hij is in 2011 onder behandeling geweest bij PsyQ te Rotterdam waarna zijn toestand enige weken stabiel is gebleven. Daarna heeft hij echter weer een terugval gehad, waardoor hij in een crisiscentrum heeft moeten verblijven. Voorts heeft hij erop gewezen dat hij voor zijn psychische klachten medicijnen gebruikt.
1.4.
Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 7 mei 2013 tot de conclusie was gekomen dat appellant als gevolg van het gebruik van medicijnen ook een beperking heeft op het item persoonlijk risico, heeft zij op dezelfde dag de FML op dit aspect aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 juli 2013 vastgesteld dat op basis van de aangepaste FML de voor appellant geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft hij berekend op eveneens minder dan 35%. Bij besluit van 24 juli 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant gesteld dat hij als gevolg van een dysthyme stoornis en depressieve klachten meer beperkingen heeft en niet in staat is om te werken. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij een tweetal rapporten van i-psy van 1 november 2013 en 24 maart 2014 overgelegd.
2.2.
Het Uwv heeft in beroep een tweetal rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 december 2013 en 4 april van 2014 overgelegd, waarin is gereageerd op de gronden van appellant.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. Daartoe is overwogen dat dit onderzoek is gebaseerd op een anamnese, eigen onderzoek en informatie uit de behandelend sector en dat, naast de verzekeringsarts, ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant heeft gezien. Voorts is in overweging genomen dat de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie ter beoordeling is voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die gemotiveerd is ingegaan op wat appellant in beroep heeft aangevoerd. Met de op 7 mei 2013 vastgestelde FML heeft de rechtbank zich tevens kunnen verenigen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische geschiktheid van de functies voldoende is aangetoond en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht is vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden herhaald.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven. Bij haar oordeel heeft de rechtbank terecht in overweging genomen dat appellant ten tijde hier in geding niet meer in dagtherapie was. Voorts heeft de rechtbank terecht verwezen naar de in 2.2 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarin is gemotiveerd uiteengezet dat de informatie van i-psy geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het verzoek om een deskundige in te schakelen terecht heeft afgewezen en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de functies, uitgaande van de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld in de FML, in medisch opzicht geschikt moeten worden geacht, wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 juli 2013, waarin de signaleringen betreffende de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
5.3.
Gelet op de overwegingen 5.1 en 5.2 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2015.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) W. de Braal

IJ