ECLI:NL:CRVB:2015:4559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WMO-aanvraag voor huishoudelijke hulp op basis van onvoldoende medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant had op 29 januari 2013 een aanvraag ingediend, die op 12 juli 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een advies van de indicatie-adviseur en arts, waarin werd geconcludeerd dat de psychische klachten van appellant niet zo ernstig waren dat hij recht had op huishoudelijke hulp. Appellant heeft in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat hij gedurende de relevante periode hulp nodig had.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch advies zorgvuldig tot stand was gekomen. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij door zijn psychiatrische problemen aangewezen is op hulp bij het huishouden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het advies van 3 januari 2014 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie dat appellant geen recht heeft op hulp bij het huishouden.
De Raad heeft vastgesteld dat de beoordelingsperiode loopt van de aanvraag op 29 januari 2013 tot het bestreden besluit op 23 januari 2014. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 2 december 2015.