ECLI:NL:CRVB:2015:4519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
12/5914 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beschouwd. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, omdat de verzekeringsartsen onvoldoende duidelijkheid hadden gegeven over de beperkingen van betrokkene en de relatie tussen haar klachten en een eerder ongeval. In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door het onderzoek ter zitting niet te schorsen en dat de rechtbank beter een onafhankelijke deskundige had kunnen inschakelen. Betrokkene heeft de uitspraak van de rechtbank verdedigd en gesteld dat het Uwv onvoldoende argumenten heeft aangedragen voor vernietiging van de uitspraak.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de conclusies van de door hem ingeschakelde deskundige overtuigend zijn en dat het rapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. De Raad heeft geoordeeld dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen van betrokkene juist zijn en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan betrokkene zijn voorgelegd. De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 30 maart 2011 ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

12/5914 WIA
Datum uitspraak: 9 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
19 oktober 2012, 11/379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. J.M.H. Houben een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft bij brief van 2 januari 2013 gereageerd op het verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2013 overgelegd.
In reactie op een vraagstelling van de Raad van 11 maart 2014 heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 maart 2014 overgelegd.
Betrokkene heeft nadere medische stukken in het geding gebracht, in reactie waarop het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juli 2014 - met bijlagen - heeft overgelegd.
Bij brief van 8 juli 2014 heeft betrokkene wederom nadere medische stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R. Bos. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Houben.
Na de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv nadere stukken ingezonden waarop door betrokkene gereageerd is.
De Raad heeft dr. E.N.H. van den Doel (neuroloog) verzocht van verslag en advies te dienen. Bij rapport van 20 mei 2015 heeft deze deskundige rapport uitgebracht.
Betrokkene heeft hierop een reactie ingezonden, waarop door de deskundige op 20 juli 2015 is gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van
28 oktober 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 15 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 30 maart 2011 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank heeft daartoe - samengevat - overwogen dat gelet op de door betrokkene in beroep ingebrachte informatie de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) in hun rapporten, uitgaande van het in het protocol verwoorde beoordelingskader, onvoldoende duidelijk hebben gemaakt waarom de door betrokkene ervaren symptomen niet kunnen worden toegerekend aan het ongeval. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat de door betrokkene als deskundige geraadpleegde arts dr. C.B. van Ommeren ter zitting van de rechtbank op consistente wijze, desgevraagd, heeft verklaard dat pas achteraf aan de hand van het dagverhaal kan worden beoordeeld of er sprake is van een whiplash en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het ongeluk en de klachten van betrokkene. Tevens heeft Van Ommeren verklaard dat betrokkene, onder meer op basis van cognitieve beperkingen, als volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd en niet in staat is om arbeid te verrichten. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de verklaringen van Van Ommeren te twijfelen en heeft zij geoordeeld dat sprake is van een onzorgvuldige beoordeling door de verzekeringsartsen van de functionele mogelijkheden van betrokkene.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv - samengevat - aangevoerd dat het in strijd met de goede procesorde is dat de rechtbank het onderzoekt ter zitting niet heeft geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen om de ter zitting afgelegde verklaring van Van Ommeren voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts heeft het Uwv aangevoerd dat het opvallend is dat Van Ommeren omtrent het stellen van de diagnose whiplash en de gevolgen daarvan duidelijk afwijkt van de visie van de neurologen. De rechtbank had, nu zij kennelijk getwijfeld heeft, beter een onafhankelijk deskundige kunnen inschakelen.
3.2.
Betrokkene heeft aangevoerd dat zij de bestreden uitspraak van de rechtbank zorgvuldig en duidelijk gemotiveerd acht en dat hetgeen door het Uwv is aangevoerd, geen of onvoldoende aanleiding vormt om tot vernietiging van deze uitspraak over te gaan.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
Uit wat in hoger beroep is aangevoerd blijkt dat partijen met name van mening verschillen over de vraag of de artsen van het Uwv de beperkingen van betrokkene, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2011 juist hebben vastgesteld.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door één der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. In reactie op het standpunt van betrokkene dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de behandelend sector heeft de deskundige, in zijn brief van 20 juli 2015, aangegeven dat hij hiertoe geen
aanleiding zag omdat hij over voldoende gegevens beschikte en de zienswijze van alle behandelaars hem duidelijk was. Voor wat betreft het standpunt van betrokkene dat de deskundige zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de door haar geuite hoofd-, nek-, rug- en schouderklachten heeft de deskundige inzichtelijk gemotiveerd waarom hij zijn expertise beperkt heeft tot zijn vakgebied. Nu geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen wordt het standpunt van de deskundige, dat hij zich kan verenigen met de door de verzekeringsartsen van het Uwv opgestelde FML van
23 maart 2011, gevolgd.
4.4.
Ten aanzien van de overige door betrokkene aangevoerde klachten wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Gelet op de inhoud van de rapporten van de artsen van het Uwv van 6 september 2010 en 9 maart 20l1 en de overige in het dossier aanwezige medische informatie blijkt dat deze klachten, op basis van de bevindingen uit onderzoeken en informatie van de behandelend sector, hebben geleid tot het aannemen van diverse beperkingen. Door betrokkene zijn geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de artsen van het Uwv de beperkingen onjuist hebben ingeschat.
4.5.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen wordt geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.6.
Er zijn geen aanknopingspunten dat de bij de schatting betrokken functies in medisch opzicht buiten het bereik van betrokkene liggen. De geschiktheid van de functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 maart 2011 en de Resultaat functiebeoordeling van gelijke datum afdoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is op een deugdelijke arbeidskundige grondslag gebaseerd.
4.7.
Op grond van wat hiervoor is overwogen behoeven de overige door het Uwv aangevoerde gronden geen bespreking. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 30 maart 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) R.L. Rijnen

AP