Uitspraak
OVERWEGINGEN
WAO-uitkering met ingang van 26 juli 2007 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op die datum minder dan 15% bedroeg. Bij besluit van 1 april 2008 heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 25 mei 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend.
12 mei 2009 ziek gemeld. Op 26 januari 2011 heeft appellante een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv appellante bij besluit van 11 april 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 10 mei 2011, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 46,72%.
9 juni 2009 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, en tevens bepaald dat ook op en na 10 mei 2011 sprake was van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft, gelet op het feit dat appellante met ingang van 9 juni 2009 recht had op een WAO-uitkering, de bij besluit van 11 april 2011 per 10 mei 2011 toegekende WGA-uitkering ingetrokken.
10 mei 2011 eerder had vastgesteld op 46,72% geen betekenis toe voor de WAO-beoordeling. Het Uwv mocht dan ook bepalen dat appellante, uitgaande van het in het kader van de
WAO-beoordeling per 10 mei 2011 vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 41,71%, ook op en na 10 mei 2011 ingedeeld bleef in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
€ 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden. De in overweging 5.2 vermelde criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat de Staat het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- aan haar vergoedt.
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015.