1.3.Bij besluit van 1 februari 2013 (bestreden besluit) heeft de Minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 oktober 2012 ongegrond verklaard. Aan de herziening en terugvordering heeft de Minister ten grondslag gelegd dat uit een verrichte controle is gebleken dat appellante niet woont op het adres waaronder zij in de GBA staat ingeschreven. De controle heeft bestaan uit een huisbezoek op 3 oktober 2012 op het GBA-adres van appellante, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van eveneens 3 oktober 2012. Het huisbezoek is afgelegd in het bijzijn van de tante van appellante, [X.]. De tante heeft tegenover de controleurs verklaard dat appellante bij haar woont omdat appellante niet met haar broer overweg kan en het ouderlijk huis te klein is. Verder heeft de tante verklaard dat appellante bij het dochtertje van de tante slaapt in een stapelbed, dat appellantes schoolspullen in een kluis op school liggen en dat appellante haar laptop en make-up spullen mee heeft naar school. De tante heeft de controleurs een kamer getoond. In die kamer hebben de controleurs een stapelbed aangetroffen. De tante heeft verklaard dat appellante soms boven en soms beneden slaapt. De kamer betrof een kinderkamer. Op een kinderbureau in de kamer lag ongeopende post, waaronder een stempas van appellante. Gevraagd naar de kleding van appellante heeft de tante een kast in een andere kamer laten zien, waarin kleren van de kinderen en hun ouders lagen. Niet duidelijk was aan wie de kleding toebehoorde. De controleurs hebben geconcludeerd dat er niets te vinden is waaruit blijkt dat appellante op het GBA-adres woont.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van het huisbezoek een toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie van de Minister dat appellante niet woonde op haar GBA-adres. Appellante heeft geen tegenbewijs geleverd dat twijfel wekt aan de juistheid van de conclusie van de Minister.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende feitelijke grondslag bieden voor het door de Minister ingenomen standpunt dat zij ten tijde hier van belang niet woonde op haar GBA-adres. Appellante stelt dat zij op zolder woonde. De meeste van haar spullen lagen daar. Zij sliep in de periode voor het huisbezoek soms op zolder en soms in de door de controleurs bezochte kamer. De tante heeft de controleurs gewezen op de zolderruimte, maar zij vonden het niet nodig die ruimte te bekijken. Appellante is er verder verbaasd over dat het feit dat zij haar toiletspullen altijd meeneemt, als een aanwijzing wordt gezien dat ze niet bij haar tante woont. Ook bevreemdt het appellante dat de controleurs bij de kledingkast niet konden opmaken van wie de daarin aanwezig kleding was. Duidelijk kon toch zijn dat de strakke spijkerbroeken en korte truitjes en jasjes aan appellante toebehoorden. Appellante is van mening dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
4.1.3.De vraag waar de studerende woont als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.1.4Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
4.1.5.Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt de herziening - volgens het opschrift bij ‘niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende’ - plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de GBA.