In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv om de loonsanctie van appellante niet te verkorten. Appellante had een loonsanctie opgelegd gekregen omdat het Uwv van mening was dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werkneemster, die sinds 11 november 2010 met rugklachten uitgevallen was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk een adequaat re-integratietraject heeft gevolgd en dat de loonsanctie ten onrechte niet is verkort.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante na het opleggen van de loonsanctie een intensief begeleidingstraject heeft doorlopen in het tweede spoor gedurende negen maanden. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd de loonsanctie te verkorten, omdat appellante voldoende re-integratie-inspanningen heeft geleverd. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de periode waarin appellante het loon van werkneemster moet doorbetalen, wordt verkort tot 10 mei 2013. Tevens is het Uwv veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand van appellante tot een bedrag van € 2.940,-.
De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen en de mogelijkheid voor werkgevers om loonsancties te laten verkorten indien zij kunnen aantonen dat zij hun tekortkomingen hebben hersteld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard.