ECLI:NL:CRVB:2015:4451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellante, die sinds 2002 als schoonmaakster werkte, had zich in 2004 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 25 augustus 2006 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. In 2010 heeft zij opnieuw een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die door het Uwv werd afgewezen. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante overschreden. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar psychische klachten. De deskundige die door de Raad was ingeschakeld, concludeerde dat er geen eenduidig antwoord kon worden gegeven op de vraag naar de diagnose op de datum in geding, maar dat de psychische klachten van appellante niet als ernstig genoeg werden beoordeeld om haar arbeidsongeschiktheid te rechtvaardigen.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de FML van de verzekeringsartsen onjuist te achten en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.