ECLI:NL:CRVB:2015:434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
13-2404 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellant voor zijn arbeid en het recht op ziekengeld. Appellant, die sinds 1 oktober 1989 werkzaam was als productiemedewerker, meldde zich ziek op 12 april 2011 vanwege toegenomen klachten van schouder-, nek- en hoofdpijn. Na een medische beoordeling concludeerde de verzekeringsarts dat appellant per 8 mei 2012 weer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid, wat leidde tot het besluit van het Uwv om het recht op ziekengeld te beëindigen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant noopte tot hoger beroep.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij op 8 mei 2012 niet in staat was om te werken door zijn nek- en hoofdpijnklachten, die volgens hem voortkwamen uit artrose. De Raad beoordeelde de medische informatie, waaronder een brief van de orthopedisch chirurg van 26 april 2013, en concludeerde dat er geen nieuwe beperkingen waren vastgesteld die de eerdere beoordeling van de verzekeringsarts zouden ondermijnen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant geschikt was voor zijn arbeid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2404 ZW
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 maart 2013, 12/3772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en medische gegevens overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift, vergezeld van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant - reeds langer bekend met schouder-, nek- en hoofdpijnklachten - was van
1 oktober 1989 tot en met 31 december 2010 werkzaam bij [de besloten vennootschap], laatstelijk in de functie van productiemedewerker voor 32 uur per week. Na zijn ontslag wegens reorganisatie is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Vanuit deze situatie heeft appellant zich per 12 april 2011 ziek gemeld omdat zijn klachten waren toegenomen. Appellant is in dat verband een aantal keer op het spreekuur van een verzekeringsarts gezien, laatstelijk op 8 mei 2012. Deze arts heeft op basis van zijn bevindingen uit het spreekuur-onderzoek, waaronder informatie van appellant over een revalidatietraject, dossierstudie en verkregen informatie van de behandelend sector, geconcludeerd dat rekening houdende met de nog aanwezige klachten appellant per
8 mei 2012 weer geschikt is voor zijn maatgevende arbeid. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van (eveneens) 8 mei 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van
8 mei 2012 gemaakte bezwaar - in navolging van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in het rapport van 15 juni 2012 - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het werk als productiemedewerker als “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de Ziektewet (ZW) moet worden aangemerkt, nu appellant voorafgaand aan zijn uitval in deze functie werkzaam was. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daartoe is mede van belang geacht dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij voldoende op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten. Appellant wordt door de rechtbank niet gevolgd in zijn standpunt dat hij op 8 mei 2012 door zijn beperkingen die voortkomen uit zijn nek- en hoofdpijnklachten, niet in staat was zijn arbeid te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank vindt dit standpunt van appellant onvoldoende steun in de beschikbare medische gegevens van onder meer de behandelend sector.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie zijn standpunt herhaald dat hij op 8 mei 2012 niet geschikt was zijn werk te doen in verband met de door zijn nek- en hoofdpijnklachten veroorzaakte beperkingen, welke volgens appellant voortkomen uit de door de behandelend sector vastgestelde artrose. Volgens appellant is de onderbouwing van zijn standpunt onder meer te vinden in een brief van zijn orthopedisch chirurg van 26 april 2013.
3.2.
In verweer stelt het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 mei 2013, dat de medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden, noch is er aanleiding dat wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische aspecten heeft vermeld in de rapporten van 15 juni 2012, 2 oktober 2012 en 28 mei 2013 voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was voldoende op de hoogte van de van belang zijnde informatie uit de behandelend sector, waaronder informatie van de neuroloog, orthopedisch chirurg en orthopeed en heeft deze informatie bij zijn beoordeling van het bezwaarschrift betrokken. Voorts heeft hij gereageerd op de in beroep en in hoger beroep overgelegde medische informatie. Uit de brief van de orthopedisch chirurg van 26 april 2013 volgt niet dat per 8 mei 2012 meer beperkingen voor nek- en hoofdpijnklachten zouden moeten worden aangenomen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gedaan. Volgens deze medische informatie geeft de uncovertebrale artrose weliswaar beperkingen in de beweeglijkheid van de nek en daardoor ook hoofdpijnklachten, maar deze bevindingen zijn gebaseerd op onder meer lichamelijk onderzoek van 15 april 2013 en zien daarmee niet specifiek op de datum in geding. Er zijn dan ook geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.3.
Dit betekent dat de rechtbank een juist oordeel heeft gegeven over het besluit van het Uwv dat appellant per 8 mei 2012 geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid en dat op de ZW-uitkering met ingang van die datum niet langer recht bestond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij

NK