ECLI:NL:CRVB:2015:4307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
13/5824 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake derdenbeslag op WW-uitkering en rechtsgeldigheid van de uitspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, die betrekking heeft op een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) genomen besluit over de WW-uitkering van appellant. Appellant ontving sinds 1 januari 2008 een WW-uitkering, maar deze werd belast door een beslag dat was gelegd door Gerechtsdeurwaarders Hafkamp & Partners op verzoek van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) vanwege een schuld van appellant. De deurwaarder had de beslagvrije voet vastgesteld op € 555,12 per vier weken. Appellant maakte bezwaar tegen het besluit van het Uwv dat de beslaglegging en de hoogte van de uitkering regelde, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk voor het deel dat betrekking had op de rechtmatigheid van het beslag.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van appellant gegrond was en vernietigde het bestreden besluit van het Uwv, maar verklaarde het bezwaar van appellant verder ongegrond. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn grief dat de deurwaarder de beslagvrije voet te laag had vastgesteld en voerde aan dat de uitspraak van de rechtbank ongeldig was vanwege ontbrekende handtekeningen en stempels. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv binnen de kaders van het beslag had gehandeld. De Raad oordeelde dat er geen schending van de rechtsregels was en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grondslag voor was.

De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier K. de Jong, op 18 november 2015.

Uitspraak

13/5824 WW
Datum uitspraak: 18 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 september 2013, 12/1605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 4 augustus 2015, 13/5824 WW-W heeft de Raad een door appellant ingediend verzoek om wraking van de behandelend rechter afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 januari 2008 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij deurwaardersexploit van 5 april 2012 heeft Gerechtsdeurwaarders Hafkamp & Partners op verzoek van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) beslag gelegd op de WW-uitkering van appellant ter voldoening van een schuld van appellant aan het CVZ. De beslagvrije voet is door de deurwaarder vastgesteld op € 555,12 per vier weken. Het Uwv heeft bij besluit van 12 april 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 9 april 2012 een WW-uitkering van € 555,12 per vier weken ontvangt, dat de rest van zijn WW-uitkering wordt overgemaakt aan de deurwaarder en dat ook het vakantiegeld zal worden ingehouden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 april 2012. Bij beslissing op bezwaar van 28 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zag op de rechtmatigheid van het gelegde beslag en voor het overige ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk is verklaard, het bezwaar in zijn geheel ongegrond verklaard, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd, appellants verzoek om schadevergoeding afgewezen en het Uwv opgedragen appellant het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“ 7.1. Ter beoordeling ligt de beslissing van verweerder als derde-beslagene om uitvoering te geven aan het door Hafkamp & Partners gelegde beslag. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient verweerder een dergelijk beslag uit te voeren volgens de daarvoor geldende regels en ligt het niet op de weg van verweerder om de geldigheid van het beslag en de omvang daarvan te beoordelen. Bezwaren tegen (de hoogte) van het gelegde beslag dient eiser aanhangig te maken bij de deurwaarder en - zo nodig - voor te leggen aan de civiele rechter. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid daarvan als een gegeven te beschouwen zodat zijn toetsing niet verder kan strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag.
7.2.
Op basis van de stukken kan niet worden geoordeeld dat verweerder bij de uitvoering van het gelegde beslag fouten heeft gemaakt. Er is daarom ook geen reden om verweerder schade te laten betalen. Schade als gevolg van (eventuele) onrechtmatigheden bij de beslaglegging door de deurwaarder, kan niet aan verweerder worden toegerekend.
7.3.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser wel ten onrechte deels niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van eiser had (in zijn geheel) ongegrond verklaard moeten worden. Voor deze procedure betekent dit dat het beroep gegrond is maar dat dit inhoudelijk niet tot een voor eiser gunstige beslissing leidt. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door eisers bezwaar alsnog in zijn geheel ongegrond te verklaren.”
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere grief herhaald, dat de deurwaarder de beslagvrije voet te laag heeft vastgesteld, als gevolg waarvan hij in ernstige financiële problemen is gekomen. Daarnaast heeft appellant betoogd dat de aangevallen uitspraak ongeldig is omdat daarop, in strijd met artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de handtekeningen van de rechter en de griffier ontbreken, evenals het stempel van de rechtbank en de woorden “In naam des Konings”. Appellant meent dat de rechtbank ook de artikelen 8:76 en 8:79 van de Awb heeft geschonden, zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie van zijn persoon en de artikelen 6, 13 en 14 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft geschonden. Appellant heeft gesteld € 7.000,- schade te hebben geleden door de schending van het EVRM door de rechtbank en heeft gevraagd om vergoeding daarvan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 8:76 van de Awb is bepaald dat een uitspraak, voor zover die strekt tot vergoeding van onder meer griffierecht, een executoriale titel oplevert, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.
4.1.2.
In artikel 8:77, eerste lid, van de Awb is bepaald welke elementen in een schriftelijke uitspraak moeten zijn opgenomen. In het derde lid is bepaald dat de uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier.
4.1.3.
Artikel 8:79, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de griffier binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak kosteloos een afschrift van de uitspraak aan partijen zendt.
4.2.1.
Schending van artikel 8:77, derde lid, van de Awb leidt tot een vernietiging van die uitspraak. Zie de uitspraak van de Raad van 26 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT5793. Op verzoek van de Raad heeft de rechtbank de minuut van de aangevallen uitspraak toegestuurd. Deze bevat de handtekeningen van de rechter en de griffier. Hieruit volgt dat artikel 8:77, derde lid, van de Awb niet is geschonden. Dat artikellid vereist niet dat ook het aan partijen toegestuurde afschrift van de aangevallen uitspraak door de rechter en de griffier wordt ondertekend. In artikel 8:77, eerste lid, van de Awb is niet opgenomen dat op de uitspraak het stempel van de rechtbank staat, noch dat daarin de woorden “In naam des Konings” staan. Van strijd met dat artikellid is dus evenmin sprake.
4.2.2.
De aangevallen uitspraak levert op grond van artikel 8:76 van de Awb een executoriale titel op voor zover het Uwv is opgedragen appellant het griffierecht te vergoeden. Omdat de rechtbank het Uwv heeft opgedragen appellant het door hem betaalde griffierecht te vergoeden is artikel 8:76 van de Awb in zoverre op de aangevallen uitspraak van toepassing.
4.2.3.
Nu het afschrift van de aangevallen uitspraak op de dag van de uitspraak aan partijen is verzonden is ook in dat opzicht voldaan aan de eisen van de Awb.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank, zoals weergegeven in de hierboven aangehaalde overwegingen 7.1 tot en met 7.3 wordt onderschreven. Het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader is in overeenstemming met vaste rechtspraak van de Raad, zoals onder meer neergelegd in de uitspraken van 13 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2098) en 23 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2510). Ook het oordeel van de rechtbank dat het Uwv binnen het kader van het beslag is gebleven is juist.
4.4.
Dat het beroep van appellant niet tot het door hem gewenste resultaat heeft geleid betekent niet dat de rechtbank de artikelen 6, 13 en 14 van het EVRM heeft geschonden. Ook anderszins is van een dergelijke schending niet gebleken.
4.5.
Uit 4.2.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor schadevergoeding bestaat geen grondslag en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) K. de Jong

UM