ECLI:NL:CRVB:2014:2098
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geldigheid van beslag op WIA-uitkering en de rol van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de geldigheid van een beslag op de WIA-uitkering van appellante, die sinds 18 april 2011 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen ontvangt. Appellante is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een bedrag aan een incassobureau, wat heeft geleid tot het leggen van beslag op haar uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om haar uitkering te verlagen tot het bedrag van de beslagvrije voet. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat het Uwv binnen de grenzen van het gelegde beslag is gebleven en dat de bestuursrechter niet bevoegd is om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, omdat zij een alleenstaande ouder is en dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar situatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het niet aan het Uwv is om de geldigheid van het beslag te toetsen. De Raad heeft benadrukt dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of het Uwv bij de betalingsbeslissing binnen de grenzen van het beslag is gebleven. De Raad heeft ook aangegeven dat appellante zich kan wenden tot de civiele rechter om de hoogte van de beslagvrije voet aan te vechten. De uitspraak bevestigt dat de overheid de verplichting heeft om te zorgen voor een bestaansminimum, maar dat de rechtmatigheid van het beslag en de beslagvrije voet voorgelegd kan worden aan de burgerlijke rechter.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.