In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een ziekengelduitkering aan appellante, die op 3 mei 2013 ziek werd. Appellante had een freelance overeenkomst met een stichting, waarbij zij zorg verleende aan een vaste groep cliënten. Het Uwv weigerde de ziekengelduitkering op basis van artikel 29 van de Ziektewet, omdat appellante recht had op doorbetaling van haar loon op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar status als oproepkracht, recht had op loondoorbetaling tijdens haar ziekte, omdat zij meer dan drie maanden voor de stichting had gewerkt en er geen beëindiging van de overeenkomst was vastgesteld. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had gesteld dat de loondoorbetalingsverplichting aan de verstrekking van ziekengeld in de weg stond. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een werknemer recht heeft op doorbetaling van loon bij ziekte, en bevestigt dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn op de arbeidsovereenkomst van appellante.