ECLI:NL:CRVB:2015:4116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
14/5527 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van ingezetenschapseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, geboren in 1987, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante op haar 17e verjaardag, 12 juli 2004, niet in Nederland woonde. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellante stelde in hoger beroep dat zij al voor haar 17e verjaardag een procedure had gestart die leidde tot haar toelating in Nederland. De Raad beoordeelde of appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. De Raad concludeerde dat de band die appellante met Nederland had vóór haar 17e verjaardag niet van persoonlijke aard en niet duurzaam was, aangezien de Nederlandse overheid enkel onderzoek deed naar haar asielaanvraag.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen jonggehandicapte is in de zin van de Wet Wajong, omdat zij op 12 juli 2004 niet als ingezetene kon worden aangemerkt. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/5527 WWAJ
Datum uitspraak: 18 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 augustus 2014, 14/3338 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.F. Hof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. F.W. Verweij, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1987. Nadat aan haar op 15 november 2004 een asielvergunning voor verblijf in Nederland is uitgereikt, is zij met haar ouders en broertjes op 23 november 2004 naar Nederland gekomen. Op 22 oktober 2013 heeft het Uwv van appellante een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ontvangen. Appellante is onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv, die tot de conclusie is gekomen dat appellante vanaf
12 juli 2004 beperkingen heeft in haar functioneren als gevolg van ziekte of gebrek en dat zij vanaf dat moment geen participatiemogelijkheden heeft.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 18 november 2013 geweigerd aan appellante een uitkering op grond van de Wet Wajong toe te kennen, omdat appellante op haar 17e verjaardag niet in Nederland woonde. Het bezwaar van appellante tegen deze weigering heeft het Uwv bij besluit van 27 mei 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat al voor haar 17e verjaardag is gestart met een procedure die tot haar toelating in Nederland heeft geleid. Gelet op haar bijzondere en individuele omstandigheden moet worden aangenomen dat een bijzondere band met Nederland al is ontstaan voor haar 17e verjaardag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar zal herstellen.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd, 12 juli 2004, als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd.
4.3.
In artikel 1:2 van de Wet Wajong is bepaald dat ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Wet Wajong naar de omstandigheden beoordeeld. Ingevolge vaste rechtspraak (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908) komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.4.
Onder andere de International Organization for Migration (IOM) heeft zich ingezet om voor appellante een veilige plek te vinden om te kunnen wonen. Op meerdere landen, waaronder Nederland, is een beroep gedaan om appellante asiel te verlenen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 27 mei 2004 zijn ambtsgenoot voor Vreemdelingen en Integratie verzocht toestemming tot vestiging te verlenen aan appellante. Op 20 augustus 2004 is aan het IOM bericht dat Nederland zijn medewerking wil verlenen om appellante tot Nederland toe te laten, waarna aan appellante op 15 november 2004 een asielvergunning voor verblijf in Nederland is uitgereikt en appellante met haar ouders en broertjes op 23 november 2004 naar Nederland is gekomen.
4.5.
De band die appellante voorafgaand aan haar 17e verjaardag had met Nederland bestond slechts daaruit dat de Nederlandse overheid aan het onderzoeken was of aan appellante een asielvergunning zou kunnen worden verleend. Een dergelijke band is geen band van persoonlijke aard en evenmin duurzaam.
4.6.
De overwegingen onder 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat appellante geen jonggehandicapte is in de zin van de Wet Wajong, nu zij op 12 juli 2004 niet als ingezetene kon worden aangemerkt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I. Mehagnoul
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

RH