ECLI:NL:CRVB:2015:410
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en afwijzing nieuwe aanvraag bijstand op basis van onvoldoende feitelijke grondslag voor woonadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsaanvraag ingetrokken en een nieuwe aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de appellant op het uitkeringsadres woonachtig was. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 23 februari 2010 tot en met 31 augustus 2011 extreem laag water- en energieverbruik had, wat de conclusie rechtvaardigde dat de woning niet als hoofdverblijf had gediend. De appellant kon niet aantonen dat hij daadwerkelijk op het uitkeringsadres woonde, ondanks zijn verklaringen en die van buurtbewoners. De Raad oordeelde dat de bevindingen van het huisbezoek door de gemeente, waaruit bleek dat de woning in slechte staat verkeerde en dat er geen bewijs was van bewoning, voldoende waren om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.