ECLI:NL:CRVB:2015:4063

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
13/6588 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake bijstandsverlening en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de bijstandsverlening aan appellante, die vanaf 17 oktober 2013 bijstand ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam had in een eerder besluit, het bestreden besluit III, het bezwaar van appellante gegrond verklaard en bijstand in de vorm van een geldlening toegekend voor de periode van 19 september 2012 tot 17 oktober 2013. Echter, in een nieuw besluit heeft het college deze bijstand om niet verleend, waarmee het volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van appellante.

De Raad heeft in zijn tussenuitspraak van 2 september 2014 het college opgedragen om de gebreken in het besluit van 18 juni 2013 te herstellen. Na de uitvoering van deze tussenuitspraak heeft appellante geen verdere inhoudelijke reactie gegeven op het nieuwe besluit, maar wel verzocht om vergoeding van proceskosten en griffierecht. De Raad heeft vastgesteld dat er geen resterend procesbelang is, aangezien het college met het nieuwe besluit aan de verzoeken van appellante heeft voldaan.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd voor zover deze betrekking heeft op het besluit van 22 januari 2013, en het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak met betrekking tot het besluit van 18 juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het beroep tegen het besluit van 21 november 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Het college is veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 2.205,-, en het college moet het griffierecht van € 162,- vergoeden.

Uitspraak

13/6588 WWB, 14/1374 WWB, 15/2020 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 december 2013, 13/995 en 13/4649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 2 september 2014 tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2014:2944), waarin het college is opgedragen om de gebreken in het besluit van 18 juni 2013 (bestreden besluit II) te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het college op 21 november 2014 (bestreden besluit III) een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, bij brief van 24 december 2014 een zienswijze op dat besluit naar voren gebracht. Het college heeft hierop bij brief van 26 januari 2015 gereageerd.
Bij besluit van 2 oktober 2015 (nieuwe besluit) heeft het college het bestreden besluit III gewijzigd. Namens appellante is hierop bij brief van 5 oktober 2015 gereageerd.
De zaak is ter zitting van 6 oktober 2015 aan de orde gesteld. Partijen zijn met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat allereerst uit van de in de tussenuitspraak vermelde feiten.
2. Appellante ontving inmiddels vanaf 17 oktober 2013 bijstand. Bij het bestreden besluit III heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 maart 2013 gegrond verklaard en aan appellante over de periode van 19 september 2012 tot 17 oktober 2013 bijstand toegekend in de vorm van een geldlening tot een bedrag van € 11.931,-. Voorts heeft het college de kosten van rechtsbijstand in bezwaar vergoed.
3. Bij het nieuwe besluit heeft het college het bestreden besluit III gewijzigd, in die zin dat aan appellante over de genoemde periode bijstand om niet wordt verleend.
4. Uit de brief van appellante van 5 oktober 2015 blijkt dat de inhoud van het nieuwe besluit haar geen aanleiding heeft gegeven tot een nadere inhoudelijke reactie. Zij heeft wel verzocht om een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
5. De Raad verwijst voor de beoordeling van het hoger beroep naar de in de tussenuitspraak vermelde overwegingen en komt voorts tot de volgende beoordeling.
5.1.
Uit 4.2 van de tussenuitspraak blijkt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak met betrekking tot bestreden besluit I niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal in zoverre worden bevestigd.
5.2.
Nu het college met het nieuwe besluit aan appellante bijstand om niet heeft toegekend, is hiermee volledig tegemoet te genomen aan het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van de aanvraag om bijstand. Appellante heeft geen verzoek om schadevergoeding ingediend, zodat geen specifiek aan dit geschil te relateren belang resteert.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit III niet ingevolge artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit. Het nieuwe besluit wordt dus niet in het geding betrokken. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het bestreden besluit II, zal wegens het ontbreken van enig resterend procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit III zal om dezelfde reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep met betrekking tot het bestreden besluit II en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 2.205,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het besluit van
22 januari 2013;
- verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft
op het besluit van 18 juni 2013, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 november 2014 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.205,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep met betrekking tot het besluit van 18 juni
2013 en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en F. Hoogendijk en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A. Stuut

HD