ECLI:NL:CRVB:2015:4057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Financiering van vakantie voor verzekerde in AWBZ-instelling
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1990 en verblijvend in een AWBZ-instelling, een verzoek ingediend bij het Zorgkantoor om een bedrag ter beschikking te stellen voor de financiering van haar vakantie. Dit verzoek werd op 1 februari 2012 afgewezen, waarna appellante bezwaar maakte. Het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar ongegrond, verwijzend naar de Regeling Subsidies AWBZ, die stelt dat een persoonsgebonden budget (pgb) niet kan worden verstrekt aan verzekerden die in een AWBZ-instelling verblijven. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de afwijzing van het Zorgkantoor bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zittingen is gebleken dat appellante van mening is dat het Zorgkantoor de zorginstelling moet korten voor de periode dat zij niet in de instelling verblijft, en dat het kortingsbedrag aan haar moet worden uitbetaald voor de inhuur van zorg tijdens haar vakantie. De Raad heeft echter geoordeeld dat de wettelijke regelingen geen financiële tegemoetkoming voor vakantie buiten de systematiek van zorg in natura of een pgb toestaan. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat het Zorgkantoor geen verplichting heeft om de door appellante gewenste betaling te verrichten.
De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante de mogelijkheid heeft om haar vakantie door te brengen in een andere AWBZ-instelling, en dat het aan haar is om hierover in overleg te treden met de zorgaanbieder. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen.