ECLI:NL:CRVB:2015:4057

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
13/6456 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiering van vakantie voor verzekerde in AWBZ-instelling

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1990 en verblijvend in een AWBZ-instelling, een verzoek ingediend bij het Zorgkantoor om een bedrag ter beschikking te stellen voor de financiering van haar vakantie. Dit verzoek werd op 1 februari 2012 afgewezen, waarna appellante bezwaar maakte. Het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar ongegrond, verwijzend naar de Regeling Subsidies AWBZ, die stelt dat een persoonsgebonden budget (pgb) niet kan worden verstrekt aan verzekerden die in een AWBZ-instelling verblijven. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de afwijzing van het Zorgkantoor bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zittingen is gebleken dat appellante van mening is dat het Zorgkantoor de zorginstelling moet korten voor de periode dat zij niet in de instelling verblijft, en dat het kortingsbedrag aan haar moet worden uitbetaald voor de inhuur van zorg tijdens haar vakantie. De Raad heeft echter geoordeeld dat de wettelijke regelingen geen financiële tegemoetkoming voor vakantie buiten de systematiek van zorg in natura of een pgb toestaan. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat het Zorgkantoor geen verplichting heeft om de door appellante gewenste betaling te verrichten.

De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante de mogelijkheid heeft om haar vakantie door te brengen in een andere AWBZ-instelling, en dat het aan haar is om hierover in overleg te treden met de zorgaanbieder. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

13/6456 AWBZ
Datum uitspraak: 18 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 november 2013, 12/4621 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R. [A] hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Appellante noch [A] zijn verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Baytemir. De Raad heeft het onderzoek geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. [A] is verschenen namens appellante. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Baytemir.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1990, heeft een indicatie ZZP VG06 en verblijft in een
AWBZ-instelling van de [naam stchting] ([stichting]). Op 22 januari 2012 heeft appellante het Zorgkantoor verzocht om haar een bedrag ter beschikking te stellen met het oog op het kunnen financieren van haar vakantie van twee weken. Het Zorgkantoor heeft dit verzoek op 1 februari 2012 verzoek afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2012 (bestreden besluit), aangevuld op 18 juli 2012, heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard en daarbij verwezen naar artikel 2.6.4, eerste lid, onder c van de Regeling Subsidies AWBZ. Het Zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat [stichting] gelden ontvangt voor zorg met verblijf en het Zorgkantoor op grond van de wettelijke regeling geen budget kan betalen aan appellante. In overleg met [stichting] kan appellante haar vakantie doorbrengen in een andere AWBZ-instelling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank, met verwijzing naar de wettelijke regeling en de bekostigingssystematiek bij verblijf van verzekerden in een
AWBZ-instelling, vastgesteld dat het Zorgkantoor in overeenstemming met de Regeling Subsidies AWBZ heeft besloten het verzoek van appellante af te wijzen, omdat appellante in een AWBZ-instelling verblijft.
3. Appellante stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het Zorgkantoor de zorginstelling moet korten voor de periode dat zij niet in de instelling verblijft en het kortingsbedrag aan haar moet betalen voor de inhuur van zorg tijdens de vakantie. Het is niet juist dat de zorginstelling het bespaarde bedrag aan variabele kosten in eigen zak steekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante staat gelet op haar beroepsgronden voor dat aan haar los van de systematiek van verstrekking van zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (pgb) een bedrag wordt verstrekt voor het kunnen financieren van haar vakantie. De wettelijke regelingen kennen in een geval als het onderhavige een door appellante gewenste financiële tegemoetkoming, anders dan een pgb, niet. Daarom heeft het Zorgkantoor terecht het verzoek van appellante beschouwd als een verzoek om een pgb.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 2.6.4, eerste lid onder c, van de Regeling subsidies AWBZ (tekst 2012) uitsluit dat een verzekerde een pgb toegekend krijgt indien hij op de dag waarop hij de subsidieverlening (het pgb) zou aanvragen in een instelling als bedoeld in de AWBZ zal verblijven. Daarom rust op het Zorgkantoor geen verplichting de door appellante gewenste betaling aan haar te verrichten. De wijze waarop de zorgaanbieder zijn bedrijfsvoering en personeelsbezetting inricht, doet aan dit oordeel niet af.
4.3.
Het Zorgkantoor heeft ter informatie van appellante gewezen op de mogelijkheid dat zij vakantie geniet bij een andere AWBZ-instelling, zoals de Wielewaal. Het is aan appellante om in overleg met [stichting] te treden, zodat zij bij een andere AWBZ-instelling (in de vorm van een zogenaamde ‘onderaannemer’) haar vakantie kan doorbrengen.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de Raad geen aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK