ECLI:NL:CRVB:2015:4040

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
14-3474 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en beoordeling van medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Wintjes, had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 30 juli 2013 besloten om de uitkering per 15 april 2013 te beëindigen, gebaseerd op rapporten van verzekeringsarts R.G.J. van der Voort. Appellante was van mening dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, vooral gezien haar ziekte van Sjögren en de tandheelkundige ingrepen die zij had ondergaan.

De rechtbank had het beroep van appellante verworpen, waarbij werd overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts konden worden gedragen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke medische deskundige te raadplegen. De Raad concludeerde dat de tandheelkundige behandelingen voor de datum in geding geen kaakchirurgische ingreep betroffen, maar reguliere zorg. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door het Uwv en de rol van medische rapportages in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de eerdere beslissing van de rechtbank terecht was en dat appellante niet in haar gelijk werd gesteld.

Uitspraak

14/3474 ZW
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2014, 13/8087 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Wintjes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2015. Namens appellante is mr. Wintjes verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 30 juli 2013 heeft het Uwv het recht van appellante op uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 15 april 2013 beëindigd. Aan dat besluit liggen twee rapporten van de verzekeringsarts R.G.J. van der Voort van 25 juli 2013 ten grondslag, die concludeerde dat appellante per 15 april 2013 weer in staat was haar voorheen verrichte werkzaamheden als baliemedewerkster te verrichten.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 juli 2013 gegrond verklaard, en de ZW-uitkering alsnog per 31 juli 2013 ingetrokken. Daartoe is overwogen dat appellante pas op 30 juli 2013 op de hoogte is gesteld van de beëindiging van het ziekengeld, zodat intrekking pas per 31 juli 2013 kan plaatsvinden.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft dat beroep verworpen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Appellante is op 15 april 2013 verschenen op het spreekuur van Van der Voort en door die verzekeringsarts onderzocht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 9 oktober 2013 tijdens de hoorzitting gezien. Op de in beroep overgelegde informatie heeft het Uwv afdoende gereageerd middels twee rapporten van 28 maart 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep M. Kleinjan.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Appellante is van oordeel dat het Uwv haar beperkingen per 31 juli 2013 heeft onderschat. Zij lijdt aan de progressieve, invaliderende ziekte van Sjögren. Tevens is er in juni en juli 2013 veelvuldig sprake geweest van tandheelkundige ingrepen, die tot arbeidsongeschiktheid hebben geleid.
3.2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Het onderzoek is zorgvuldig geweest. Het is gebaseerd op eigen onderzoek van de verzekeringsgeneeskundige, er is informatie ingewonnen bij de behandelend sector, en er is rekening gehouden met alle klachten van appellante. Ten aanzien van de tandheelkundige behandelingen in juni en juli 2013 geldt dat voor 31 juli 2013, de datum in geding, nog geen sprake is geweest van kaakchirurgische behandeling, maar alleen van reguliere tandheelkundige zorg. Ook gelet op wat door appellante aan medische gegevens is ingebracht, wordt geen aanleiding gezien om alsnog een onafhankelijke medische deskundige te raadplegen.
3.4.
Gelet op het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Crum

AP