ECLI:NL:CRVB:2015:4036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
12-5711 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake Ziektewetuitkering en vergoeding kosten bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn Ziektewetuitkering. Appellant, die zich op 15 maart 2010 ziek had gemeld terwijl hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving, werd op 14 november 2011 hersteld verklaard. Dit leidde tot de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering per 21 november 2011. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing ook ongegrond.

Tijdens de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv op 19 februari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het eerdere besluit werd ingetrokken en het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard. Appellant werd per 21 november 2011 ongeschikt geacht voor zijn arbeid, waardoor zijn recht op Ziektewetuitkering bleef bestaan. Appellant verzocht om vergoeding van kosten in bezwaar, maar het Uwv had hier niet op beslist. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte geen vergoeding had toegekend en besloot zelf in de zaak te voorzien. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv voor zover het niet op het verzoek om vergoeding van kosten in bezwaar was beslist en veroordeelde het Uwv tot betaling van € 980,- aan appellant voor deze kosten.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.205,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2015, waarbij de aangevallen uitspraak werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van 19 februari 2015 gegrond werd verklaard.

Uitspraak

12/5711 ZW, 15/2362 ZW
Datum uitspraak: 5 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2012, 12/3338 en 12/969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. van Eck, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een verzekeringsgeneeskundig rapport ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Eck. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.
Het onderzoek is na de zitting heropend en het Uwv heeft geantwoord op vragen van de Raad.
Het Uwv heeft op 19 februari 2015, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2015, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft op het besluit van 19 februari 2015 zijn zienswijze gegeven en het Uwv heeft op deze zienswijze gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor wat in hoger beroep nog ter discussie staat is het volgende van belang. Vanuit de situatie dat appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 15 maart 2010 ziek gemeld. Bij besluit van 14 november 2011 is appellant met ingang van
21 november 2011 hersteld verklaard en is zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 januari 2012 (bestreden besluit I) is het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2011 ongegrond verklaard.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
3.1.
Hangende de procedure in hoger beroep heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2015 (bestreden besluit II) opnieuw beslist op het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2011. Daarbij is bestreden besluit I ingetrokken. Het bezwaar is alsnog gegrond verklaard en het besluit van 14 november 2011 is herroepen. Appellant is per datum in geding, 21 november 2011, alsnog ongeschikt geacht voor zijn arbeid zodat zijn recht op uitkering op grond van de ZW blijft bestaan.
3.2.
Appellant heeft aan de Raad bericht dat aan zijn bezwaren tegen het besluit van
14 november 2011 en tegen bestreden besluit I tegemoet is gekomen en verzocht om vergoeding van kosten en griffierecht. Appellant heeft het hoger beroep niet ingetrokken omdat hij een inhoudelijk oordeel van de Raad wenst over de handelwijze van het Uwv.
3.3.
Het Uwv heeft erkend dat bij bestreden besluit II ten onrechte niet is beslist op het tijdig gedane verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar. Volgens het Uwv heeft appellant in zoverre belang bij een oordeel van de Raad over bestreden besluit II en heeft het hoger beroep mede betrekking op dat besluit. Ten aanzien van de vergoeding van de kosten in bezwaar is de Raad verzocht zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het Uwv een bedrag van € 980,- aan appellant dient te vergoeden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met bestreden besluit II heeft het Uwv bestreden besluit I vervangen. De aangevallen uitspraak, waarbij de voorzieningenrechter van de rechtbank een oordeel heeft gegeven over bestreden besluit I kan niet in stand blijven. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen.
4.2.
Appellant heeft belang bij beoordeling van bestreden besluit II. Op grond van artikel 6:19 in samenhang met 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft zijn beroep van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv met bestreden besluit II materieel volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant met betrekking tot zijn aanspraken op grond van de ZW. Het hoger beroep behoeft op dat punt geen verdere bespreking.
4.4.
Evenmin is tussen partijen in geschil dat het Uwv bij bestreden besluit II ten onrechte aan appellant geen vergoeding van de kosten in bezwaar heeft toegekend. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de Raad zelf in de zaak te voorzien. Hij zal bestreden besluit II vernietigen voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar en hij zal het Uwv veroordelen in de kosten van rechtsbijstand in bezwaar. Deze kosten worden begroot op € 980,-.
4.5.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 980,- in beroep en op
€ 1.225,- in hoger beroep, in totaal € 2.205,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 februari 2015 gegrond en vernietigt dit besluit voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar;
- veroordeelt het Uwv in de kosten in bezwaar tot een bedrag van € 980,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 19 februari 2015;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 2.205,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) R.L. Rijnen

UM