ECLI:NL:CRVB:2015:4014
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning WGA-uitkering en beoordeling van psychische klachten in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 11 november 2013 recht had op een WGA-uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant was van mening dat zijn belastbaarheid was overschat en had bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig waren uitgevoerd en dat alle relevante medische informatie was meegenomen in de beoordeling.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn psychische klachten, waaronder een ernstige depressie, niet adequaat waren beoordeeld. Hij verwees naar een rapport van zijn psychiater, waarin werd gesteld dat zijn klachten waren onderschat. Het Uwv heeft echter betoogd dat de verzekeringsarts de psychische klachten van appellant correct had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek te laten uitvoeren. De verzekeringsarts had in eerdere rapporten geconcludeerd dat de vastgestelde beperkingen in lijn waren met de aard en ernst van de stoornis.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv van juiste psychische beperkingen was uitgegaan en dat de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om de functies die aan de WGA-uitkering ten grondslag lagen, te vervullen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.