ECLI:NL:CRVB:2015:4014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14-5731 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling van psychische klachten in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 11 november 2013 recht had op een WGA-uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant was van mening dat zijn belastbaarheid was overschat en had bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig waren uitgevoerd en dat alle relevante medische informatie was meegenomen in de beoordeling.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn psychische klachten, waaronder een ernstige depressie, niet adequaat waren beoordeeld. Hij verwees naar een rapport van zijn psychiater, waarin werd gesteld dat zijn klachten waren onderschat. Het Uwv heeft echter betoogd dat de verzekeringsarts de psychische klachten van appellant correct had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek te laten uitvoeren. De verzekeringsarts had in eerdere rapporten geconcludeerd dat de vastgestelde beperkingen in lijn waren met de aard en ernst van de stoornis.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv van juiste psychische beperkingen was uitgegaan en dat de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om de functies die aan de WGA-uitkering ten grondslag lagen, te vervullen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/5731 WIA
Datum uitspraak: 4 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 september 2014, 14/3071 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Aartsen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de door appellant ingezonden stukken gereageerd.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 september 2015. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 november 2013 op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag, waarin is geconcludeerd dat appellant met zijn beperkingen in staat is passend werk te verrichten. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat hij meent dat zijn belastbaarheid is overschat. Hij heeft ter ondersteuning van het bezwaar twee brieven van i-psy ingezonden. Bij besluit van 24 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 maart 2014 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 april 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de onderzoeken door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onjuist te achten. Beide artsen hebben appellant onderzocht en informatie van de huisarts en van de behandelend psychiater bij de besluitvorming betrokken, evenals de uitslag ten behoeve van onderzoeken naar slaapapneu van appellant. Met inachtneming van de bevindingen over de nek- en knieklachten van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusie van die arts dat appellant op 11 november 2013 belastbaar is overeenkomstig de opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Volgens de rechtbank zijn alle op de gezondheid van appellant betrekking hebbende medische stukken bij de beoordeling door het Uwv betrokken. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant aangenomen beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties niet passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn psychische klachten zijn onderschat. Hij heeft daartoe verwezen naar de door de behandelend psychiater gestelde diagnose ernstige depressie met atypische klachten. Ter verdere ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een rapport ingezonden van psychiater drs. J.M. ten Brinke van
17 november 2014. Verzocht is om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek. Appellant acht de functies wikkelaar en samensteller kunststof en rubberindustrie niet passend gelet op de voor hem geldende beperking op het aspect samenwerking zonder eigen afgebakende deeltaak.
3.2.
Het Uwv heeft in het ingezonden verweerschrift vermeld dat de verzekeringsarts op
13 maart 2014 over de psychische klachten van appellant heeft gerapporteerd met inachtneming van de informatie van de behandelaar en daarbij gesteld dat de vastgestelde beperkingen in lijn zijn met de aard en ernst van de stoornis. Er is geen van de behandelaar afwijkend standpunt volgens het Uwv. Naar aanleiding van de ingezonden expertise van Ten Brinke heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat de expertise melding maakt van een verslechtering van de situatie van appellant vanaf mei 2014 en de bevindingen niet zien op de datum hier in geding. Er is dus geen aanleiding een deskundige in te schakelen. Over de passendheid van de functies heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat de in hoger beroep genoemde aspecten in overeenstemming zijn met de FML.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit stand houdt. Het in hoger beroep ingezonden rapport van psychiater Ten Brinke geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste psychische beperkingen is uitgegaan. Uit de informatie van i-psy van 13 juni 2012 en 18 februari 2014 blijkt dat bij appellant langere tijd sprake is van een depressieve stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 maart 2014 afdoende gemotiveerd dat de eigen bevindingen en beperkingen van deze arts in lijn zijn met de informatie van i-psy. Naar aanleiding van het rapport van psychiater Ten Brinke heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 20 januari 2015 met juistheid opgemerkt dat die psychiater van een toename van klachten vanaf mei 2014 melding maakt, zodat daaraan met betrekking tot de datum hier in geding niet de betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Gelet hierop is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen.
4.2.
Ook van de overige in hoger beroep door appellant vermelde beperkingen kan het Uwv worden gevolgd in het standpunt dat de belastende factoren van de geduide functies in relatie tot de gestelde beperkingen afdoende zijn toegelicht in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 juli 2014 en dat terecht is geconcludeerd dat appellant op de datum in geding in staat moet worden geacht die functies te verrichten.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) V. van Rij

AP