ECLI:NL:CRVB:2015:3973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14-4085 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering van wijkchefs binnen de politie

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van wijkchefs binnen de politie, waarbij appellanten in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de waardering van de functie van de appellanten op schaal 10 niet onhoudbaar was, ondanks dat een waardering op schaal 11 ook verdedigbaar zou zijn. De appellanten, werkzaam als wijkchefs, hadden in 2011 verzoeken om functieonderhoud ingediend, die waren toegewezen. De korpschef had hen vervolgens op 3 april 2012 het voornemen kenbaar gemaakt om hun werkzaamheden te waarderen op schaal 10, wat leidde tot bezwaren van de appellanten. Deze bezwaren werden door de korpschef ongegrond verklaard, wat resulteerde in de rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend dient te zijn. De Raad heeft de argumenten van de appellanten, die stelden dat hun functie gelijkwaardig was aan die van referentiefuncties op schaal 11, niet overtuigend geacht. De Raad benadrukte dat de korpschef bij de functiewaardering rekening had gehouden met de omvang van de teams die de wijkchefs aanstuurden, en dat dit een legitieme overweging was. De beroepsgrond van de appellanten over het verlies van periodieken wegens verzwarende werkomstandigheden werd eveneens verworpen, omdat dit geen onderdeel uitmaakte van de vastgestelde werkzaamheden.

De uitspraak bevestigt dat de functiewaardering van de korpschef op voldoende gronden berustte en dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien de waardering van de functie van de drie wijkchefs niet anders was dan die van de overige wijkchefs. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4085 AW, 14/4091 AW, 14/4092 AW, 14/4094 AW, 14/4095 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
5 juni 2014, 13/5069, 13/5070, 13/5173, 13/5174 en 13/5748 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1]
[Appellant 2] te [woonplaats 2]
[Appellant 3] te [woonplaats 3]
[Appellant 4] te [woonplaats 4]
[Appellant 5] te [woonplaats 5] (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Utrecht, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant Van der List heeft mr. R. Achttienribbe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens de overige appellanten heeft mr. T.A. van Helvoort hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Appellant Van der List is verschenen, bijgestaan door mr. Achttienribbe. Appellanten [Appellant 2] en [Appellant 5] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort, die tevens appellanten [Appellant 3] en [woonplaats 4] heeft vertegenwoordigd. Als mede-gemachtigden van appellanten zijn bovendien verschenen
[Getuige A] , [Getuige B] en [Getuige C] . De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.E. Bensoussan en J.A. van Renswoude.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten zijn werkzaam als [naam functie A] in het district [naam district] . Zij hebben in 2011 verzoeken om functieonderhoud ingediend. Deze verzoeken zijn toegewezen. In dat kader heeft de korpschef een beschrijving van het samenstel van werkzaamheden opgesteld. Op 3 april 2012 is aan appellanten het voornemen kenbaar gemaakt om hun samenstel van werkzaamheden te waarderen op het niveau van schaal 10. Appellanten hebben hiertegen bedenkingen ingediend, waarover appellanten zowel individueel als gezamenlijk zijn gehoord door de Heroverwegingscommissie functiewaardering. Bij besluiten van 23 oktober 2012 heeft de korpschef, met overneming van het advies van die commissie, de bedenkingen ongegrond verklaard.
1.2.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 23 oktober 2012. Zij zijn over deze bezwaren gehoord door de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering Politie (CABF). Bij besluiten van 28 augustus 2013 heeft de korpschef, overeenkomstig de adviezen van de CABF, de bezwaren ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellanten ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat bij vergelijking tussen de functie van [naam functie A] (de functie van appellanten) en de gebruikte referentiefuncties van (Wijk)unithoofd B en Tactisch leidinggevende B (beide schaal 11), de waardering van de functie van appellanten op schaal 10 niet als onhoudbaar moet worden aangemerkt, hoewel een waardering op het niveau van schaal 11 ook verdedigbaar zou zijn, nu de [naam functie A] ook taken vervult die eerder tot het pakket van het MT behoorden. De functie van (Wijk)unithoofd B kan zwaarder worden geacht in die zin dat een groter team van circa 60 medewerkers wordt aangestuurd, tegenover gemiddeld 45 fte bij de functie van [naam functie A] . De functie van Tactisch leidinggevende B kan zwaarder worden geacht vanwege het leiden van complexe projecten tot en met het sectorniveau, hetgeen niet behoort tot de taken van de [naam functie A] , en het grotere afbreukrisico. Het beroep van appellanten op het gelijkheidsbeginsel, nu een drietal Wijkchefs C een bezoldiging in schaal 11 is toegekend die aan de anderen wordt onthouden, heeft de rechtbank verworpen.
3. In hoger beroep hebben appellanten in hoofdzaak hun eerder naar voren gebrachte beroepsgronden herhaald. Daarbij hebben zij - kort samengevat - met name de overeenkomsten tussen hun functie en de schaal 11-referentiefuncties onderstreept en de gestelde verschillen gerelativeerd. De korpschef heeft bij wijze van verweer in hoofdzaak verwezen naar zijn eerdere reactie op de beroepsgronden. Ten aanzien van appellanten [Appellant 2] en [Appellant 5] heeft de korpschef afzonderlijk gereageerd op hun beroepsgrond over het verlies van zogenoemde OVW-periodieken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad terecht vooropgesteld dat de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend dient te zijn. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is (uitspraak van
13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732).
4.2.
Met inachtneming van deze terughoudende toetsingsmaatstaf onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Naar aanleiding van de nadere toelichting van hun standpunten die partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht wordt nog het volgende overwogen.
4.3.
Appellanten hebben erop gewezen dat aan het getalscriterium, op grond waarvan (Wijk)unithoofd B een zwaardere functie is geacht dan [naam functie A] , slechts betrekkelijke betekenis toekomt. Daarbij is benadrukt dat alle wijkteamchefs dezelfde taken en verantwoordelijkheden hebben en dat hun functiebeschrijvingen een maximum van 55 fte noemen waarvoor zij verantwoordelijk kunnen worden gehouden. De Raad stelt vast dat namens de korpschef ter zitting is erkend dat bij de inrichting van het district Utrecht in 2009 aan de grootte van de wijken weinig betekenis is toegekend in die zin dat ondanks verschillen in teamomvang alle wijkchefs destijds dezelfde functie(waardering) hebben gekregen. De Raad acht het echter niet onhoudbaar dat de korpschef bij het wegen van het samenstel van werkzaamheden wel betekenis heeft toegekend aan het getalsmatige verschil tussen een team van gemiddeld 45 fte en een groter team van circa 60 fte. De getalsmatige omvang van de teams van appellanten varieerde in de referteperiode van 27,2 tot 52,2 fte; in alle gevallen was deze omvang dichter bij 45 dan bij 60 fte gelegen, zodat de korpschef voor alle appellanten heeft kunnen oordelen dat de referentiefunctie (Wijk)unithoofd B zwaarder moest worden geacht dan hun functie.
4.4.
Appellanten hebben erop gewezen dat in hun functie, net als in de referentiefunctie Tactisch leidinggevende B, sprake is van tactisch leidinggevende taken; blijkens een notitie van districtschef Van Renswoude bestaat zelfs de kern van hun functie, naast incidentele operationele taken, uit tactisch leidinggevende taken. Ter zitting van de Raad heeft de korpschef toegelicht dat de referentiefunctie Tactisch leidinggevende B zich onderscheidt van de functie van [naam functie A] , doordat de Tactisch leidinggevende B, behalve dat hij complexe projecten leidt, verantwoordelijk is voor veranderprocessen. Dat maakt de uitkomst van het waarderingsproces verdedigbaar, hoezeer ook een andere uitkomst verdedigbaar is. De Raad ziet in wat appellanten hebben aangevoerd geen grond om deze functiewaardering onhoudbaar te achten.
4.5.
In hoger beroep heeft de korpschef nogmaals te kennen gegeven dat de toekenning van een persoonlijke functieschaal 11 aan twee appellanten en een toelage aan één appellant zijn grondslag vond in toezeggingen die door hun toenmalige districtschef aan betrokkenen waren gedaan, en die de korpschef gestand heeft gedaan in de wetenschap dat dat slecht zou kunnen vallen bij andere collega’s. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, nu de functie van de desbetreffende drie wijkchefs niet anders is gewaardeerd dan de functie van de overige wijkchefs. Evenmin kan uit het honoreren van deze oude toezeggingen een erkenning worden afgeleid dat een hogere functiewaardering op zijn plaats zou zijn.
4.6.
Met de korpschef wordt geoordeeld dat de beroepsgrond die [Appellant 2] en [Appellant 5] naar voren hebben gebracht over het verlies van periodieken wegens onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden (OVW) geen doel treft, reeds omdat het al dan niet verkrijgen van die periodieken geen onderdeel vormt van het onherroepelijk vastgestelde samenstel van werkzaamheden, waarvan de waardering hier in geding is.
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en K.J. Kraan en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2015.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD