ECLI:NL:CRVB:2015:3945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
13/5945 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het geschil betreft de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan belanghebbende, die is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 62%. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beoordeling door de verzekeringsarts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zorgvuldig was en dat er voldoende medische onderbouwing was voor de vastgestelde beperkingen van belanghebbende. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave, stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte de bevindingen van de verzekeringsarts niet had betwist en dat de diagnoses onjuist waren. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. De rapporten van de psychiater Koerselman en verzekeringsarts Offermans, die in hoger beroep zijn ingediend, gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de eerder vastgestelde belastbaarheid van belanghebbende. De Raad bevestigde dat de arbeidskundige rapporten voldoende gemotiveerd waren en dat belanghebbende in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/5945 WIA
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 september 2013, 13/2967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[belanghebbende] te [woonplaats] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende heeft mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, een schriftelijke uiteenzetting toegezonden.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Cruijningen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door
mr. In de Braekt.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 29 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor belanghebbende met ingang van 8 augustus 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij een arbeidsongeschiktheid van 62%. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 28 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten van de artsen van het Uwv blijkt van voldoende zorgvuldig en volledig onderzoek. Hierbij is van belang geacht dat belanghebbende door een verzekeringsarts op het spreekuur is onderzocht en dat naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek beperkingen zijn vastgesteld en neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2012. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van dossierstudie, aanwezigheid tijdens de hoorzitting en op zijn verzoek verkregen informatie van de huisarts, de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen per 8 augustus 2012 onderschreven. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 12 augustus 2013 en 22 augustus 2013 inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom hij, anders dan de voor appellant werkzame bedrijfsarts, van oordeel is dat per datum in geding bij belanghebbende sprake was van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in eerder genoemde FML. Uitgaande van de juistheid van deze beperkingen heeft de rechtbank tot slot geoordeeld dat, gelet op het arbeidskundig rapport van 11 maart 2013, de mate van arbeidsongeschiktheid van belanghebbende is vastgesteld op 62,80% zodat op goede gronden aan belanghebbende een loongerelateerde WGA-uitkering is verleend.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep - samengevat - op het standpunt gesteld dat de rechtbank er aan voorbij gaat dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet, althans in onvoldoende mate, aansluiten op de beschikbare medische informatie.
De artsen van het Uwv zijn uitgegaan van onjuiste diagnoses. Voorts stelt appellant dat belanghebbende op de datum in geding minder beperkt was dan waarvan door de artsen van het Uwv is uitgegaan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant diverse medische gegevens in het geding gebracht, waaronder een rapport van prof. dr. G.F. Koerselman van
10 maart 2015 en verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 4 september 2015.
3.2.
Het Uwv en belanghebbende hebben verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. Terecht heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige rapporten geoordeeld, dat er geen aanleiding bestaat om de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank daarover worden volledig onderschreven.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde rapporten van psychiater Koerselman en verzekeringsarts Offermans leiden niet tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.1.
Psychiater Koerselman komt weliswaar tot een andere diagnose dan de diagnoses die leidend zijn geweest voor de artsen van het Uwv, maar dit betekent niet dat deze psychiater stelt dat belanghebbende op de datum in geding geen psychische beperkingen ondervond. In zijn rapport stelt de psychiater dat belanghebbende in 2012 en 2013 nog klachten ondervond vanwege een aanpassingsstoornis met depressieve klachten en dat hij hierdoor beperkingen ondervond ten aanzien van het verrichten van arbeid. De psychiater stelt dat belanghebbende onder meer beperkt was ten aanzien van concentratie, frequente deadlines en productiepieken en conflicthantering. Nu de door de psychiater gestelde beperkingen in grote lijnen overeenkomen met de beperkingen zoals beschreven in het rapport van de verzekeringsarts van 7 juni 2012, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de door de artsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid.
4.2.2.
Verzekeringsarts Offermans onderschrijft in zijn rapport het oordeel van psychiater Koerselman, zodat ook dit rapport geen aanleiding geeft te twijfelen aan de beperkingen zoals neergelegd in eerder genoemde FML.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor belanghebbende vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, is de Raad van oordeel dat in de arbeidskundige rapporten toereikend is gemotiveerd dat belanghebbende de voor hem geselecteerde functies kan vervullen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid per datum in geding terecht is vastgesteld op 62,8% en aan belanghebbende terecht een loongerelateerde WGA-uitkering is verleend.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Crum

NK