ECLI:NL:CRVB:2015:3906
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie die aan appellante, een B.V., was opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de re-integratie-inspanningen van de werkgever voor een werknemer die zich op 22 oktober 2010 ziek had gemeld. De werknemer had op 8 oktober 2012 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv oordeelde dat de werkgever onvoldoende had gedaan om de werknemer te re-integreren. De bedrijfsarts van de werkgever had pas op 13 februari 2012 de belastbaarheid van de werknemer in kaart gebracht, terwijl de verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat er geen onderbouwing was voor de stelling dat de werknemer voor die datum niet belastbaar was. Het Uwv verlengde de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever tot 24 december 2013, wat leidde tot bezwaar en beroep van de werkgever. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, waarna de werkgever in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat de bedrijfsarts niet adequaat had gehandeld. De Raad benadrukte dat de werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie van de werknemer en dat de gevolgen van een onjuist advies van de bedrijfsarts voor rekening van de werkgever komen. De uitspraak bevestigt de loonsanctie en de eerdere beslissing van de rechtbank.