ECLI:NL:CRVB:2015:3870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
14/1040 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en duurzaam arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd na een bedrijfsongeval op 2 april 2010. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde na zorgvuldig onderzoek dat appellant op 30 maart 2012 niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat er op die datum nog herstelkansen waren. Appellant was het niet eens met deze conclusie en ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen terecht hadden aangenomen dat er op 30 maart 2012 nog perspectief op verbetering was. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid moet berusten op een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de individuele verzekerde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1040 WIA
Datum uitspraak: 4 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 januari 2014, 13/1769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 maart 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 15/1983 WIA plaatsgevonden op
12 augustus 2015, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I. Smit. Na behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 2 april 2010 is hem een bedrijfsongeval overkomen. Op 15 december 2011 heeft appellant een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
16 april 2012 appellant met ingang van 30 maart 2012 op grond van de Wet Wia een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Dit is gebaseerd op het standpunt dat appellant niet geschikt is voor de maatgevende arbeid en dat geen functies geselecteerd kunnen worden waarvoor appellant in medisch opzicht geschikt is.
1.2.
Bij besluit van 20 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na advies door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, het bezwaar van appellant tegen het besluit van
16 april 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en overwogen dat de vraag of appellant duurzaam arbeidsongeschikt was op
30 maart 2012 dient te worden beantwoord aan de hand van gegevens die bekend zijn over zijn gezondheidstoestand op die datum, de verwachting die behandelend artsen op dat moment hadden van een behandeling die zij hadden ingezet dan wel de redenen die zij toen hadden om een mogelijke behandeling achterwege te laten. De rechtbank acht het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig en zij kan zich vinden in zijn overwegingen. Hij heeft overwogen dat wat de prognose betreft verbetering mogelijk is en de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Op grond van de verklaring ter zitting van
C.J. Blanksma, arts bij Mediant, dat verbetering mogelijk is binnen twee jaar na het ongeval, acht de rechtbank verbetering niet uitgesloten. In dit verband heeft de rechtbank ook gewezen op informatie van 13 maart 2012 van A.G. Oudenaarden, revalidatiearts bij het Roessingh, die tot op dat moment met name op enkele praktische punten de fysieke en mentale conditie van appellant licht heeft kunnen verbeteren. Naar het oordeel van de rechtbank kan het rapport van prof. dr. I. Tendolkar, psychiater, van 2 mei 2013 niet anders worden begrepen dan dat de psychiater van mening is dat behandeling nog tot verbetering van de belastbaarheid kan leiden.
3.1.
Appellant kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat hij op 30 maart 2012 niet kan worden aangemerkt als duurzaam arbeidsongeschikt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen de vraag betreft of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 30 maart 2012 ook moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat appellant ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896).
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van zorgvuldig onderzoek tot de conclusie is gekomen dat er geen aanleiding is appellant op
30 maart 2012 duurzaam en volledig arbeidsongeschikt te achten wordt onderschreven. Deze verzekeringsarts heeft het dossier van appellant bestudeerd waaronder de medische gegevens die de primaire verzekeringsarts tot zijn beschikking had, zoals de brief van 13 maart 2012 van revalidatiearts Oudenaarden, waaruit blijkt dat tot dat moment geen verklarend somatisch substraat is aangetoond. Volgens Oudenaarden gaat het om hardnekkige problematiek waarbij revalidatiebehandeling tot op dat moment met name op enkele praktische punten de fysieke en mentale conditie van patiënt licht heeft kunnen verbeteren. Voor wat betreft de prognose voor de toekomst heeft hij te kennen gegeven daarover geen inschatting te durven maken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook de tijdens de bezwaarprocedure verkregen medische informatie in aanmerking genomen bij zijn onderzoek. Op basis van dit onderzoek heeft hij inzichtelijk gemotiveerd dat op 30 maart 2012 nog herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden, aanwezig werden geacht. Hij heeft daarbij doorslaggevend geacht het rapport van Tendolkar, die niet in een behandelrelatie met appellant verkeerde.
4.5.1.
Volgens het rapport van Tendolkar van 2 mei 2013 is appellant door revalidatiearts Oudenaarden naar deze psychiater verwezen voor diagnostiek met specifiek aandacht voor de prognose op de langere termijn. Tendolkar is na zorgvuldig onderzoek tot de conclusie gekomen dat de ernst van het niet-aangeboren hersenletsel niet exact meer is te achterhalen maar wordt ingeschat op licht tot matig. Qua prognose is volgens haar te verwachten dat enige verbetering in het klachtenpatroon haalbaar zou moeten zijn bij een multidisciplinaire aanpak waarbij in ieder geval aandacht is voor het patroon van overbelasten-onderbelasten. Tevens is geadviseerd tot psycho-educatie aan appellant ten aanzien van het ontstaan van de verschillende klachten. Ook heeft zij een MDO geadviseerd zodat alle hulpverleners op één lijn zitten. Daarnaast acht zij een multidisciplinaire behandeling geïndiceerd, gericht op het gradueel verhogen van het activiteitenniveau en de algehele lichamelijke conditie, het doorbreken van het patroon van overbelasten-onderbelasten en het leren omgaan met lichamelijke klachten. Het aanbieden van duidelijke leefregels werd eveneens aanbevolen.
4.5.2.
Volgens zijn brief van 29 mei 2013 heeft revalidatiearts Oudenaarden laten weten zich te kunnen vinden in dit rapport van Tendolkar waarbij hij wel heeft opgemerkt dat de gegeven suggesties voor verdere behandeling ook de ingrediënten zijn geweest van de revalidatie binnen het Roesingh. Deze brief van Oudenaarden neemt echter niet weg dat in het rapport van Tendolkar een uitgebreide weergave is gegeven van het onderzoek en dat de conclusies overtuigend zijn. Bovendien geeft Blanksma in zijn brief van 23 april 2013 te kennen dat gezamenlijk verder gewerkt zal worden aan psycho-educatie, leefregels en het bereiken van evenwicht in activiteit en rust. Gezien het voorgaande leidt zijn ter zitting van de rechtbank gegeven standpunt dat verbetering (alleen) mogelijk is binnen twee jaren na het ongeval, dan ook niet tot twijfel aan de op basis van het van rapport van Tendolkar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie dat er op 30 maart 2012 nog perspectief op verbetering was.
4.6.
Uit de brief van 9 juni 2015 van Oudenaarden is af te leiden dat appellant tot mei 2013 onder revalidatiebehandeling is geweest en dat de verslaglegging van Tendolkar nog steeds een goede beschrijving geeft van de situatie van appellant. Daarin schrijft hij ook dat het lage activiteitenpatroon en het overbelasten-onderbelasten juist de thema’s zijn geweest die uitgebreid aandacht hebben gekregen bij het Roessingh. Aangezien de behandeling bij het Roessingh tot mei 2013 heeft plaatsgevonden, leidt ook deze brief niet tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen dat er op 30 maart 2012 nog enige mogelijkheden voor behandeling aanwezig waren.
4.7.
Wat betreft het indicatiebesluit van het CIZ van 17 oktober 2013 wordt overwogen dat er een indicatie is voor AWBZ-zorg over de periode vanaf oktober 2013 tot en met
29 oktober 2027. Niet gebleken is dat dit indicatiebesluit is gebaseerd op gegevens die betrekking hebben op de datum in geding, zijnde 30 maart 2012.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de verzekeringsartsen ervan mochten uitgegaan dat op er 30 maart 2012 nog perspectief was op verbetering in de belastbaarheid van appellant. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K. de Jong

UM