ECLI:NL:CRVB:2015:3851
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van aanspraken krachtens de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij zijn verzoek om aanspraken krachtens de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) was afgewezen. De Raad heeft in eerdere tussenuitspraak van 13 november 2014 geconstateerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en verweerder opgedragen om de gebreken te herstellen. In de onderhavige uitspraak heeft de Raad het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen de andere besluiten ongegrond werd verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek om aanspraken op grond van de Wuv was gebaseerd op het feit dat niet kon worden vastgesteld dat de appellant vervolging had ondergaan. De Raad heeft ook overwogen dat de psychische klachten van de appellant niet konden worden toegeschreven aan het overlijden van zijn vader, maar eerder aan de invloed van zijn moeder en andere factoren. De Raad heeft benadrukt dat de besluitvorming uitsluitend betrekking had op de medische problematiek van de appellant en niet op zijn Joodse identiteit, die van groot belang voor hem was. De Raad heeft de Pensioen- en Uitkeringsraad veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.715,- en heeft bepaald dat het griffierecht van € 44,- aan de appellant moet worden vergoed.