ECLI:NL:CRVB:2015:3799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
14/3335 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van herzieningsverzoek wegens onredelijke termijn

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Raad van 8 mei 2014. Dit verzoek is behandeld op de zitting van 10 september 2015, waarbij verzoekster niet aanwezig was en verweerder zich liet vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend. De Raad heeft eerder geoordeeld dat een herzieningsverzoek niet meer dan een jaar na bekendheid met de relevante feiten of na de datum van de uitspraak kan worden ingediend. In dit geval was het verzoek meer dan een jaar na de oorspronkelijke uitspraak ingediend, zonder dat verzoekster nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herziening rechtvaardigen. De Raad heeft benadrukt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel op basis van nieuwe feiten of omstandigheden kan worden ingediend. De Raad heeft daarom het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3335 WUV
Datum uitspraak: 22 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraken van de Raad van 8 mei 2014, 13/269 WUV
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft haar echtgenoot [naam echtgenoot], om herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 8 mei 2014, 13/269 WUV.
Verweerder heeft op het verzoek om herziening gereageerd.
Het verzoek om herziening is behandeld ter zitting van 10 september 2015. Daar is van de zijde van verzoekster, zoals vooraf bericht, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraken van 13 maart 1992 met nummer WUV 1989/370, van 13 maart 2009 met nummers 06/6002, 6003, 6004 en 08/2179 WUV en van 1 december 2011 met nummer 10/4684 WUV, heeft de Raad (bij herhaling) de beroepen ongegrond verklaard ten aanzien van de door verweerder afgewezen aanvragen van verzoekster om verhoging van de grondslag waarop de periodiek is gebaseerd respectievelijk uitbreiding is verzocht van de aan verzoekster toegekende uren voor huishoudelijke hulp.
2. Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 8 mei 2014, waarbij afwijzend is beslist op het (herhaalde) verzoek van verzoekster om de onder 1 genoemde uitspraken te herzien.
2.1.
Naar de Raad eerder heeft geoordeeld (o.a. de uitspraak van 11 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7934) kan alleen van de oorspronkelijke uitspraak herziening worden verzocht en niet van een herzieningsuitspraak. Onderhavige verzoek om herziening moet dan ook worden opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de als oorspronkelijk aangemerkte, onder 1 genoemde uitspraken.
2.2.
Het verzoek om herziening heeft dus betrekking op een of meer uitspraken van vóór de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) waarbij wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet zijn aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft dan, in verbinding met artikel 17 van de Beroepswet, artikel 8:88 van de Awb nog van toepassing op het verzoek om herziening.
2.3.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.1.
Naar inmiddels vaste rechtspraak van de Raad (o.a. de uitspraak van 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) wordt vooropgesteld dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.
Een verzoek om herziening als het onderhavige wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.3.
In deze zaak heeft verzoekster aan het verzoek om herziening in essentie ten grondslag gelegd dat zij vanaf begin jaren ’70 van de vorige eeuw te weinig uren aan huishoudelijke hulp toegekend heeft gekregen en dat het daarmee gemoeide bedrag dient te worden nabetaald. Verder bestrijdt verzoekster de juistheid van de grondslag waarop de per
1 december 1984 aan haar toegekende periodieke uitkering is gebaseerd. Nu gesteld noch gebleken is dat verzoekster pas minder dan een jaar voor de datum van indiening van het herzieningsverzoek bekend is geworden met deze gegevens en de oorspronkelijke uitspraak dateert van meer dan een jaar voor de datum van het herzieningsverzoek, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Het voorgaande betekent dat de Raad aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om herziening niet toekomt. Hierbij herhaalt de Raad nog maar eens dat hij al meermalen heeft uitgesproken dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
22 oktober 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD