ECLI:NL:CRVB:2016:527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
15/959 ABP
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek van ontslag uit de jaren '70 en afwijzing van het verzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 1 december 2005. Het verzoek om herziening werd ingediend door [naam], die in 2015 is overleden. Het verzoek had betrekking op een uitspraak van 22 maart 1984, waarin het verzet van betrokkene tegen een eerdere uitspraak ongegrond werd verklaard. Betrokkene had in het verleden een ontslag ervaren in de jaren '70 en stelde dat hij door dit ontslag financieel schade had geleden.

De Raad overwoog dat herziening alleen kan worden verzocht van de oorspronkelijke uitspraak en niet van een herzieningsuitspraak. Het verzoek werd opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de uitspraak van 22 maart 1984. De Raad stelde vast dat het verzoek om herziening onredelijk laat was ingediend, aangezien betrokkene niet had aangetoond dat hij minder dan een jaar voor de indiening van het verzoek bekend was geworden met nieuwe feiten of omstandigheden.

De Raad concludeerde dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak zonder nieuwe feiten. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier A. Mansourova, en werd openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.

Uitspraak

15/959 ABP
Datum uitspraak: 18 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 december 2005, 05/179 ABP
Partijen:
[appellanten] te [woonplaats] (appellanten)
het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP (bestuur)
PROCESVERLOOP
In november 2014 heeft [naam] , overleden [in] 2015, hierna: betrokkene, om herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 1 december 2005, 05/179 ABP.
Het bestuur heeft op het verzoek gereageerd.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 januari 2016. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraak van 22 maart 1984, nr. A.B.P. 1980/51 heeft de Raad het verzet van betrokkene tegen de uitspraak (destijds genoemd: beschikking) van de toenmalige Voorzitter van de Raad van 17 november 1983 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemde uitspraak is het hoger beroep dat betrokkene had ingediend tegen een uitspraak van het toenmalige Ambtenarengerecht te ’s-Gravenhage van 3 februari 1978 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de hoger beroepstermijn.
2. Betrokkene heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 1 december 2005, waarbij afwijzend is beslist op het verzoek van betrokkene om de onder 1 genoemde uitspraak van
22 maart 1984 te herzien.
2.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (o.a. de uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3799) kan alleen van de oorspronkelijke uitspraak herziening worden verzocht en niet van een herzieningsuitspraak. Onderhavige verzoek om herziening wordt dan ook opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke, onder 1 genoemde uitspraak van 22 maart 1984.
2.2.
Het verzoek om herziening heeft betrekking op een uitspraak van vóór de op
1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) waarbij wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet zijn aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft dan, in verbinding met artikel 17 van de Beroepswet, artikel 8:88 van de Awb nog van toepassing op het verzoek om herziening.
3.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Naar inmiddels vaste rechtspraak van de Raad (o.a. de uitspraak van 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) wordt vooropgesteld dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, als het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, als geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvoor herziening wordt verzocht.
3.4.
In deze zaak bestrijdt betrokkene in essentie zijn ontslag in het begin van de jaren ’70 van de vorige eeuw bij het [school] . Door zijn (vroegtijdige) ontslag heeft hij over de afgelopen jaren financieel schade geleden, hetgeen dient te worden vergoed, aldus betrokkene. Nu gesteld noch gebleken is dat betrokkene pas minder dan een jaar voor de datum van indiening van het herzieningsverzoek bekend is geworden met nieuwe gegevens en de oorspronkelijke uitspraak dateert van ruimschoots meer dan een jaar voor de datum van het herzieningsverzoek, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Het voorgaande betekent dat de Raad aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om herziening niet toekomt. Hierbij wordt nog opgemerkt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) A. Mansourova

HD