1.11.Ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank heeft appellante vervolgens een rapport van Raaymakers van 24 november 2012, alsmede medische adviezen van 6 september 2012, 19 december 2012 en 16 januari 2013 van Sjollema overgelegd. Van Bork heeft hierop op
15 en 21 februari 2013 schriftelijk gereageerd.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de uitgebrachte adviezen van De Loor en Van Bork de conclusie niet kunnen dragen dat appellante niet voor afgifte van een gehandicaptenkaart in aanmerking komt. Uitdrukkelijk is onderzocht of appellante met gebruik van elleboogkrukken 100 meter lopend kan overbruggen, waarbij alle door appellante genoemde medische feiten en omstandigheden - ook in onderling verband bezien - zijn betrokken. Appellante is niet geslaagd in het leveren van bewijs van de onder 1.10 opgenomen stelling, nu appellante niet een andere onafhankelijk deskundige heeft ingeschakeld om onderzoek te doen. Appellante heeft stukken overgelegd van Raaymakers en Sjollema die reeds in de onderhavige zaak en de letstelschadezaak als deskundigen zijn ingeschakeld. Ook is niet gebleken dat na de zitting een eigen medisch onderzoek door de deskundige is verricht.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en voert aan dat zij heeft aangetoond niet in staat te zijn om met elleboogkrukken 100 meter of meer te kunnen lopen. Appellante heeft aan de bewijsopdracht voldaan nu zij een onafhankelijk expertiserapport op basis van eigen medisch onderzoek heeft over overgelegd. Zij verwijst naar het rapport van Raaymakers van 24 november 2012, definitief vastgesteld op 13 februari 2013, en de brief van revalidatiearts Van Ingen van 14 september 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.1.2.Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart kunnen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan honderd meter aan een stuk te voet te overbruggen, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen.
4.2.1.Tussen partijen is enkel in geschil of appellante in staat is om, met gebruik van twee elleboogkrukken, zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk, te voet te overbruggen.
4.2.2.De Raad overweegt dat Raaymakers in zijn rapport van 24 november 2012, definitief vastgesteld op 13 januari 2013, de huidige klacht van appellante heeft omschreven als sinds 2009 bestaande pijnklachten in de linkerflank, doorlopend tot aan het linker sacro-iliacale gewricht, alsmede een kloppende pijn in het linkerbovenbeen, waardoor de loopafstand nog meer beperkt is dan tevoren. Appellante heeft bij Raaymakers gemeld dat het lopen tot 2009 maximaal een half uur betrof en dat dit sinds de pijnklacht in het linkerbeen ontstond, ook zonder prothese, dat wil zeggen met krukken, maximaal 60 meter is. In het rapport vermeldt Raaymakers vervolgens dat een goede verklaring voor de pijn in het linkerbeen bij lichamelijk en radiologisch onderzoek niet is gevonden. Wel is er een duidelijke heupdysplasie van de linkerheup. Hoewel appellante niet de leeftijd heeft waarop een dysplasiecoxartrose zich openbaart, is bij haar wel sprake van een sterke overbelasting van het linkerbeen gedurende 19 jaren. Daarnaast is er een belangrijke rotatiefout, die gezien de dubbelzijdigheid van de fractuur geschat moet worden op grond van de heupfunctie. De endorotatieformiteit wordt rechts op 20° en links op 30° geschat, waarbij Raaymakers opmerkt dat ook die afwijking kan bijdragen aan de ontwikkeling van coxartrose. Ondanks dat op basis van de uitgevoerde
drie-fasen skeletscan (nog) geen beginnende coxartrose links kon worden aangetoond, kunnen de pijnklachten in het linkerbeen toch berusten op een relatieve overbelasting van het linkerheupgewricht en bijdragen aan verkorting van de loopafstand. Raaymakers acht een eenduidige samenhang tussen het verhaal van appellante en zijn bevindingen bij lichamelijk en radiologisch onderzoek aanwezig. De beperkingen die appellante aangeeft te ondervinden, komen Raaymakers reëel en geloofwaardig voor. Raaymakers meent dan ook dat appellante wellicht soms wel, maar meestal niet in staat geacht moet worden om 100 meter achtereen te lopen, met of zonder krukken. Raaymakers sluit zich in deze aan bij de mening van de huisarts (brief van 13 september 2011), de behandelend chirurg (brief van 29 september 2011) en behandelend revalidatiearts (brief van 14 september 2011).
4.2.3.Het door Raaymakers laatstelijk opgemaakte rapport bevat concrete aanwijzingen dat appellante, in redelijkheid met gebruik van twee elleboogkrukken, niet in staat is om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Raaymakers beschrijft immers door hem bij appellante vastgestelde afwijkingen aan de wervelkolom en heupen. In het licht hiervan, aangevuld met de overige medische gegevens, beoordeelt Raaymakers de door appellante gestelde beperkte loopafstand als reëel en geloofwaardig. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante hiermee de conclusies van
De Loor en Van Bork deugdelijk bestreden. Hiertoe overweegt de Raad dat het onderzoek van Raaymakers voldoende zorgvuldig, deugdelijk en inzichtelijk moet worden geacht. Anders dan De Loor en Van Bork, heeft Raaymakers zijn onderzoek meer specifiek gericht op diverse lichamelijke klachten bij het gebruik van het linkerbeen en de hieruit volgende beperkingen. Tevens is van belang dat Raaymakers geen behandelend arts van appellante is (geweest) en dat het rapport mede op basis van eigen onderzoek van appellante door Raaymakers tot stand is gekomen. Hetgeen Van Bork in reactie op het rapport van Raaymakers naar voren heeft gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.