ECLI:NL:CRVB:2015:3784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
15/2480 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit van het Uwv inzake WAO-uitkering en nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 april 2015. Het geschil betreft de afwijzing van een aanvraag voor een WAO-uitkering, waarbij appellant stelt dat er nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling van zijn situatie rechtvaardigen. De Raad heeft eerder, op 6 februari 2015, de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de door appellant ingebrachte aantekeningen van zijn neuroloog, Van de Werd, als nieuw feit kunnen worden aangemerkt. Echter, in het bestreden besluit concludeert het Uwv dat deze informatie geen nieuwe feiten bevat die tot een ander oordeel zouden leiden. De Raad heeft deze conclusie onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in het verleden geen langdurige arbeidsongeschiktheid heeft gehad en dat de ingebrachte informatie van Van de Werd niet leidt tot een ander standpunt. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder een herbeoordeling kan plaatsvinden.

Uitspraak

15/2480 WAO
Datum uitspraak: 30 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 2 april 2015
Partijen:
[Appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 6 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:383) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 oktober 2013, 13/1208 bevestigd, met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en bepaald dat tegen een door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 2 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv van 22 juni 2012 opnieuw ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het besluit van 2 april 2015 bij de Raad beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door J.E.M. van Roon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 6 februari 2015. De Raad volstaat nu met het volgende.
1.2.
Aanleiding tot dit geschil is een aanvraag van appellant van 9 mei 2012, waarbij hij het Uwv heeft verzocht terug te komen van het in rechte onaantastbaar geworden besluit van het Uwv van 28 juni 2005. Bij dit besluit had het Uwv geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen in verband met door appellant gesteld hersenletsel ten gevolge van een hem in 1990 overkomen auto-ongeval. In het besluit van 28 juni 2005 is vastgesteld dat appellant op dat moment geen beperkingen had ten gevolge van ziekte en dat ook in het verleden geen sprake was geweest van arbeidsongeschiktheid die onafgebroken 52 weken heeft geduurd.
1.3.
Bij besluit van 22 juni 2012 heeft het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 28 juni 2005 afgewezen, omdat niet was gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat het besluit van 28 juni 2005 onjuist zou zijn.
1.4.
Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juni 2012 ongegrond verklaard.
1.5.
Bij de uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 21 februari 2013 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door appellant in bezwaar overgelegde aantekeningen van de hem destijds behandelende neuroloog Van de Werd over de toestand van appellant in de periode van 8 juli 1990 tot en met 2 mei 1991 als nieuw gebleken feit als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn aan te merken. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv alsnog moest bezien of deze aantekeningen tot een ander inhoudelijk oordeel leiden.
1.6.
Bij de uitspraak van 6 februari 2015 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. In geding is de vraag of het Uwv, met het besluit van 2 april 2015, zijn besluit van 22 juni 2012 terecht en op goede gronden heeft gehandhaafd. Daarbij staat centraal de vraag of het Uwv in de in 1.5 vermelde gegevens van Van de Werd terecht geen aanleiding heeft gezien om tot een ander oordeel te komen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bewaar en beroep van het Uwv van 31 maart 2015. Uit dit rapport komt naar voren dat Van de Werd appellant na zijn opname in verband met het auto-ongeval een aantal keren heeft gezien. Kort na het ongeluk, op 19 juli 1990, had appellant geen hoofdpijn, maar in september 1990 klaagde hij wel over hoofdpijn en ook over geheugenproblemen. Hij heeft toen geprobeerd te werken, maar dat lukte niet. Een EEG uit november 1990 wees uit dat zijn toestand inmiddels duidelijk was verbeterd. In februari 1991 heeft appellant opnieuw proberen te werken, maar lukte dit wederom niet. Bij geringe inspanning kreeg hij hoofdpijn. Hij heeft toen verschillende soorten medicatie gehad. In diezelfde maand is hij verwezen naar psychiater Henneberg. Het laatste bezoek aan Van de Werd vond plaats op 2 mei 1991.
3.1.2.
Uit informatie van Henneberg van 29 november 1991 blijkt dat appellant bij hem van februari 1991 tot november 1991 onder behandeling is geweest. Bij afsluiting van de behandeling verkeerde appellant volgens Henneberg in een uitstekende conditie. Appellant is met ingang van 19 augustus 1991 weer volledig werkzaam.
3.1.3.
Uit de stukken blijkt voorts van twee ziekmeldingen, een per 2 oktober 1990 en een per 8 januari 1991. In verband met de eerstgenoemde ziekmelding heeft de voormalige Gemeenschappelijke Medische Dienst een einde wachttijd berekend op 9 oktober 1991. Appellant is na 3 maart 1991, ondanks verschillende oproepen van de verzekeringsarts, niet meer op het spreekuur verschenen en is per 19 augustus 1991 volledig hervat. Nadien is er nog sprake geweest van kortdurende arbeidsongeschiktheid in november 1992 en een ziekmelding na een ongeval in maart 1993.
3.1.4.
Het Uwv heeft op grond van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de ingebrachte informatie van Van de Werd geen nieuwe feiten bevat, die, waren ze eerder bekend geweest, tot een ander standpunt hadden geleid.
3.2.
De Raad onderschrijft dit standpunt en de hiervoor gegeven motivering. Dit betekent dat het beroep van appellant niet slaagt en zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter, en J.P.M. Zeijen en
G. van Zeben-De Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) W. de Braal

AP