2.2.Betreffende de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat, voldoende is gemotiveerd dat appellante, gelet op haar in de FML vastgelegde mogelijkheden en beperkingen, geschikt is voor de geselecteerde functies.
3. In hoger beroep heeft appellante in essentie haar in beroep aangevoerde gronden herhaald. Samengevat stelt zij zich op het standpunt dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig en niet volledig is geweest. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de, uit haar verslavingsproblematiek voortkomende, psychische klachten. Door haar psychische klachten acht zij zichzelf niet in staat arbeid te verrichten. Door haar opleidingsniveau, gebrek aan werkervaring en verslavingsproblematiek zijn er voorts op de reguliere arbeidsmarkt nauwelijks mogelijkheden voor haar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.De Raad ziet aanleiding om over aanvragen om toekenning van een uitkering op grond van de Wet Wajong die zijn ingediend na 1 januari 2010 door personen die geboren zijn voor 1 januari 1980, het volgende te overwegen.
4.1.2.Op 1 januari 1998 is de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) vervallen en is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) in werking getreden. Zoals volgt uit het in artikel XXIV van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen van 24 april 1997, (Staatsblad 1997, 178) (de wet Inga) neergelegde overgangsrecht, is bij de invoering van de Wajong de positie van de AAW-gerechtigde (gedeeltelijk) gerespecteerd. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder e, van dit artikel, blijft de AAW, zoals die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wajong te zijnen aanzien gold, van toepassing op de persoon wiens arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW voor de dag van inwerkingtreding van de Wajong is ingetreden en voor wie de wachttijd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van AAW op die dag was verstreken, doch die op die dag geen recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de AAW, uitsluitend omdat een aanvraag tot toekenning van die uitkering niet was ingediend.
4.1.3.Met ingang van 1 januari 2010 is de Wet Wajong in werking getreden. Uit het gewijzigde artikel XXIV, vierde lid, van de wet Inga, zoals deze bij invoering van de Wet Wajong volgens artikel Ie (Staatsblad 2009, 580) is komen te luiden, volgt dat artikel 3:6 van de Wet Wajong niet van toepassing is op de hierboven bedoelde personen. Dit betekent dat ook de vanaf 1 januari 2010 ingediende aanvragen om toekenning van een uitkering op grond van de Wet Wajong van personen die geboren zijn voor 1 januari 1980, beoordeeld moeten worden aan de hand van het bepaalde in de AAW.
4.2.1.Omdat appellante is geboren in 1978 dient, hoewel zij haar aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van haar aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de AAW.
4.2.2.Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.3.Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.3.1.De Raad stelt voorop dat partijen alleen van mening verschillen over de medische en arbeidskundige toestand van appellante op 17/18-jarige leeftijd.
4.3.2.De Raad onderschrijft het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank dat het medisch onderzoek naar de arbeidsbeperkingen van appellante voldoende zorgvuldig is verricht. In hoger beroep is door appellante voorts geen nieuwe informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij reeds op haar zeventiende en achttiende verjaardag, wegens een ernstige psychiatrische stoornis of uit haar middelenverslaving voortkomende beperkingen, meer beperkt was voor het verrichten van arbeid dan beschreven in de FML van 26 augustus 2011. Gelet hierop wordt het oordeel van de rechtbank, dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen, onderschreven. De Raad wijst ten slotte op zijn vaste rechtspraak dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, (onder meer uitspraken van