1.4.Bij besluit van 10 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het advies van de Commissie bezwaarschriften van de Openbaar Onderwijs Groep Groningen (bezwaarschriftencommissie) overgenomen en het bezwaar van appellante tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Appellante heeft aangevoerd dat de bezwaarschriftencommissie niet onafhankelijk was.
4.1.2.Niet gebleken is dat de advisering van de bezwaarschriftencommissie niet in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat de bezwaarschriftencommissie heeft geweigerd appellante het advies toe te sturen tegelijk met het aanbieden van het advies aan het college, is daarvoor onvoldoende. Artikel 7:13, zevende lid, van de Awb gaat immers ook uit van een toezending van het advies tegelijk met de beslissing op het bezwaar. Voor de conclusie dat het college het bestreden besluit niet heeft mogen baseren op het advies van de bezwaarschriftencommissie bestaat dan ook geen grond.
4.2.1.Appellante heeft verder aangevoerd dat vanwege het ontbreken van een beoordelingssystematiek sprake is van willekeur en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het functioneren van appellante voldoende uitvoerig en op systematische wijze heeft beoordeeld.
4.2.2.Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1224) moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Deze concrete gedragingen kunnen ook blijken uit andere omstandigheden dan uit een vastgestelde beoordeling (zie de uitspraak van 1 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8841). Het ontbreken van een systematische beoordeling van het functioneren van appellante staat op zichzelf dan ook niet in de weg aan een ontslag wegens ongeschiktheid. 4.2.3.Hoewel de verslaglegging van het functionerings- en beoordelingstraject van appellante voor verbetering vatbaar is, zoals van de kant van het college ter zitting van de Raad ook is erkend, is niet gebleken dat het voor appellante niet duidelijk was waarin zij tekortschoot en welke verbeteringen in het functioneren van haar werden verwacht. In de, ook door appellante ondertekende, verslagen van de lesbezoeken van B in 2009 en 2010 zijn meerdere tips en verbeterpunten opgenomen. In het gesprek van 20 september 2011 naar aanleiding van de lesbezoeken heeft appellante laten weten dat zij de kritiek herkent dat zij moeite heeft om een constante kwaliteit in haar lessen te handhaven. Appellante realiseerde zich dus dat zij in haar functioneren als docent tekortkomingen vertoonde. In het gesprek met de coach op 6 oktober 2011 heeft dit tot afspraken over de doelstelling van de coaching geleid.
4.2.4.Met de overgelegde verslagen van de lesbezoeken in het schooljaar 2011/2012 heeft het college voldoende aangetoond dat appellante geen orde kon houden in de klas, onvoldoende aandacht besteedde aan het gemaakte huiswerk en over onvoldoende didactische vaardigheden beschikte. De uitkomsten van de leerlingenenquête laten daarvan een bevestiging zien. Het college heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellante de geschiktheid miste voor de functie van docent. Nadat appellante in de loop der jaren meermalen op haar tekortschieten was gewezen, haar coaching en begeleiding was aangeboden om zich te kunnen verbeteren en is vastgesteld dat zij nog steeds niet op niveau presteerde, was het college bevoegd appellante wegens ongeschiktheid te ontslaan. Dat de coaching van appellante in het schooljaar 2011/2012 niet zinvol is geweest, omdat het niet klikte tussen haar en S, zoals appellante heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellante dit op enig moment bij S of het college aan de orde heeft gesteld.
4.3.1.Appellante heeft voorts naar voren gebracht dat het college een herplaatsingsonderzoek had moeten uitvoeren en onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke belangen.
4.3.2.Voor het uitvoeren van een herplaatsingsonderzoek bestaat in dit geval geen wettelijke grondslag. Gelet op de langdurige periode waarin het college appellante de gelegenheid heeft geboden haar functioneren te verbeteren, zijn in de lengte van haar dienstverband geen bijzondere omstandigheden gelegen om een verplichting tot het ondernemen van herplaatsingspogingen aan te nemen. Met de rechtbank ziet de Raad in de overige door appellante naar voren gebrachte omstandigheden geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.