ECLI:NL:CRVB:2015:3738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en toekenning vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die met ingang van 13 april 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een onderzoek door verzekeringsarts D.H. Franx op 25 januari 2013, werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van haar WGA-uitkering per 27 mei 2013. Appellante ging in bezwaar, waarbij zij aanvullende medische informatie overlegde van artsen in Duitsland. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, J. Bruijntjes, concludeerde echter dat er geen reden was om af te wijken van de eerdere conclusies en handhaafde de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2013 ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beschikbare specialistische informatie. Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen waren onderschat en verzocht om een onafhankelijke deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren goed onderbouwd en de rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 28 oktober 2015.