ECLI:NL:CRVB:2015:3737
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van een WW-uitkering na ziekmelding en beëindiging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) na een ziekmelding van de appellant. Appellant had een tijdelijke arbeidsovereenkomst van 15 september 2011 tot en met 14 september 2012 en meldde zich ziek op 12 maart 2012. Na zijn ziekmelding heeft de werkgever een ziekteaangifte gedaan bij het Uwv. Appellant heeft op 17 september 2012 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, die hem met terugwerkende kracht werd verleend. Echter, op 10 januari 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering over de periode van 17 september 2012 tot en met 16 december 2012 ingetrokken en het onterecht betaalde bedrag van € 3.294,10 teruggevorderd. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door de rechtbank.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord en dat hij geen inzage heeft gehad in de stukken. Hij heeft ook psychische problemen genoemd en verzocht om een beoordeling van nieuwe besluiten van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd overwogen dat appellant niet in staat was om te onderkennen dat hij zowel een WW- als een ZW-uitkering ontving. De Raad oordeelde dat het Uwv wettelijk verplicht was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, ondanks de fouten van het Uwv. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak in stand bleef.