ECLI:NL:CRVB:2014:411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
13-2847 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanmaning tot betaling van een terug te vorderen uitkering ingevolge de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, vertegenwoordigd door mr. dr. G.P. Dayala, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een aanmaning tot betaling van een terug te vorderen uitkering ingevolge de Ziektewet te versturen. De aanmaning, gedateerd 16 september 2011, verzocht appellant om binnen twee weken een openstaand bedrag van € 3.259,02 te betalen, anders zou het Uwv overgaan tot invorderingsmaatregelen, waaronder beslaglegging op zijn loon. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze aanmaning niet-ontvankelijk, omdat het volgens hen geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, maar een aanmaning waartegen geen bezwaar kon worden gemaakt.

De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd en geoordeeld dat de aanmaning inderdaad een aanmaning is in de zin van artikel 4:112 van de Awb. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat de aanmaning wel degelijk rechtsgevolgen beoogt, waardoor het een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aanmaning voldoet aan de criteria van artikel 4:112 van de Awb. Hoewel het een besluit is in de zin van artikel 1:3, valt het onder de uitzondering van artikel 8:4, aanhef en onder b, van de Awb, waardoor er geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen tegen kunnen worden aangewend.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2847 ZW
Datum uitspraak: 12 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
5 april 2013, 12/402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Voor appellant is verschenen mr. dr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 28 juli 2011 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard tegen het besluit van 13 april 2011 waarbij het Uwv appellant heeft meegedeeld dat nog een bedrag van € 2.829,62 aan te veel ontvangen uitkering ingevolge de Ziektewet moet worden terugbetaald. Hierbij is bepaald dat appellant het bedrag in maandelijkse termijnen van € 200,- terug moet betalen. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Bij schrijven van 16 september 2011 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hem nog een laatste kans wordt geboden om beslaglegging op zijn loon te voorkomen. Hiervoor dient hij voor 30 september 2011 het in te vorderen bedrag van € 3.259,02 (invorderingskosten inbegrepen) aan het Uwv te betalen.
1.3. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 september 2011 is door het Uwv bij besluit van 18 januari 2012 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ten grondslag ligt het standpunt dat het schrijven van 16 september 2011 dient te worden aangemerkt als aanmaning, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt, nu appellant daarin slechts geïnformeerd is dat loonbeslag wordt gelegd indien hij niet binnen twee weken het volledige bedrag van € 3.259,02 aan het Uwv betaalt. Er wordt volgens het Uwv geen concreet rechtsgevolg bewerkstelligd en er is dan ook geen sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de brief van
16 september 2011 een aanmaning is in de zin van artikel 4:112 van de Awb en dat in artikel 8:4, aanhef en onder m (oud, nu onder b), van de Awb is bepaald dat tegen een aanmaning geen beroep kan worden ingesteld. Gelet hierop en artikel 7:1 van de Awb daarbij in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep hiertegen aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu het schrijven van 16 september 2011 rechtsgevolgen beoogt in de vorm van een betalingsverplichting. Tevens heeft appellant gesteld dat in strijd met het vertrouwensbeginsel het betaalde ziekengeld wordt teruggevorderd, hetgeen volgens appellant niet rechtmatig is.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Vastgesteld wordt dat het schrijven van 16 september 2011 moet worden aangemerkt als een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Awb, nu dit geheel past binnen de in dit artikel gegeven omschrijving. Het Uwv heeft appellant immers aangemaand binnen twee weken het openstaande bedrag te betalen en vermeld dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van appellant uit te voeren invorderingsmaatregelen, namelijk beslaglegging op zijn loon. Hieruit volgt dat het schrijven van 16 september 2011 weliswaar een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar dat dit besluit valt onder de uitzondering als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder b, van de Awb. In samenhang bezien met artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, kunnen tegen dit besluit daarom geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen worden aangewend. Hetgeen appellant hiertegen in hoger beroep heeft aangevoerd treft dan ook geen doel.
5.
Hetgeen onder 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S. Aaliouli

NW