ECLI:NL:CRVB:2015:3736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.F. Bandringa
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onduidelijke financiële situatie en middelen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de aanvraag om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) is afgewezen. Appellanten, een echtpaar, hebben zich op 18 mei 2011 gemeld bij het UWV Werkbedrijf Zaanstreek voor bijstand, aanvullend op de ziektewetuitkering van de vrouw. De aanvraag werd aanvankelijk buiten behandeling gesteld door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, maar na bezwaar werd deze herroepen en alsnog afgewezen. Het college stelde dat appellanten onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over de herkomst van contant geld dat zij gebruikten voor hun huurbetalingen.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, omdat zij niet voldoende inzicht hadden gegeven in hun financiële situatie. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat zij geldleningen hebben ontvangen van derden om in hun levensonderhoud te voorzien, maar het college betwistte dit en stelde dat deze bedragen als inkomen moeten worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de ontvangen bedragen als leningen moeten worden beschouwd.
De Raad concludeerde dat de contant ontvangen bedragen als inkomen moeten worden aangemerkt en dat appellanten in de maanden mei, juli/augustus en september 2011 geen recht op bijstand hadden. Voor de maanden juni 2011 en van 1 oktober tot 3 oktober 2011 was er echter wel recht op bijstand. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellanten, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 1.960,-.