ECLI:NL:CRVB:2015:3707
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-woonachtig zijn in de gemeente en beëindiging op basis van scholingsplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) over een bepaalde periode, maar het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat de appellant niet woonachtig zou zijn op het uitkeringsadres. Het college baseerde deze beslissing op een rapport van het Regionaal Opsporingsteam Sociale Recherche, waarin werd gesteld dat de appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen, aangezien de rapportage niet op ambtseed was opgemaakt en er geen bewijs was dat de appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de intrekking van de bijstand over de periode van 2 april 2012 tot en met 1 juli 2012.
Daarnaast was er een discussie over de beëindiging van de bijstand op basis van de scholingsplicht. De appellant stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische problemen en dat hij intensiever begeleid had moeten worden. De Raad oordeelde echter dat het college terecht had aangenomen dat de appellant niet ontheven kon worden van zijn scholingsplicht, omdat hij niet voldoende had aangetoond dat zijn psychische klachten hem belemmerden in het volgen van een opleiding. De Raad bevestigde de beëindiging van de bijstand op basis van de scholingsplicht en veroordeelde het college tot vergoeding van de kosten van de appellant in de procedure.