Uitspraak
22 november 2012, 11/3059 en 12/1816 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van een persoonlijke toelage en het ontslag van appellant, die in dienst was bij de gemeente Albrandswaard. Appellant was sinds 1 mei 2001 in dienst en had per 1 mei 2006 de functie van [functie 1] bekleed. In 2009 werd hem een persoonlijke toelage toegekend, maar na een intern onderzoek naar kasverschillen en een kastekort van € 8.036,77, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten deze toelage per 1 januari 2011 in te trekken. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake meer was van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver van appellant. De intrekking van de toelage werd gerechtvaardigd door de geconstateerde tekortkomingen in het kasbeheer. Daarnaast werd appellant op 1 november 2011 ontslagen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De Raad oordeelt dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord was dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk was, mede door de kritiek die appellant had geuit op zijn leidinggevende en de wijze waarop hij deze kritiek naar voren bracht.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank die de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond heeft verklaard. Het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van onrechtmatige besluiten die schade hebben veroorzaakt. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2015.