In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot studiefinanciering en een studentenreisproduct. Appellant had in 2012 studiefinanciering aangevraagd, maar heeft op 30 september 2012 zijn studie beëindigd en verzuimd om zijn studentenreisproduct tijdig stop te zetten. De minister heeft appellant vervolgens een ov-schuld opgelegd van € 194,- per maand, omdat hij gedurende enkele maanden onterecht gebruik heeft gemaakt van het studentenreisproduct. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing van de minister bevestigd, maar appellant is in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellant zijn studentenreisproduct niet op de juiste wijze heeft stopgezet. De Raad oordeelt dat appellant verantwoordelijk is voor het tijdig beëindigen van zijn reisrecht en dat de minister terecht de ov-schuld heeft vastgesteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de ov-schuld over de maand maart 2013, omdat deze niet langer werd gehandhaafd. De Raad heeft bepaald dat de minister aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt en dat de minister wettelijke rente moet vergoeden over de onverschuldigd betaalde bedragen.