ECLI:NL:CRVB:2015:3577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
13/3705 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde. Appellant, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is door een burn-out en werkgerelateerde spanningsklachten, heeft in 2009 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 18 juli 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, maar heeft later, na bezwaar, vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,4%. In een later besluit is deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 55 tot 65%. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat de vastgestelde beperkingen juist zijn. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet in een nadeliger positie is gekomen door het instellen van beroep. De Raad concludeert dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties voor appellant geschikt zijn, ondanks de gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

13/3705 WIA
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2013, 12/1373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. De behandeling heeft gevoegd plaatsgevonden met zaak 14/2702 WIA. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M. Ummels, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P. Rutten. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 20 juli 2005 uitgevallen voor zijn werkzaamheden van technisch adviseur voor 52,31 uur per week ten gevolge van een burn-out en werkgerelateerde spanningsklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 18 juli 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt de overweging ten grondslag dat appellant geschikt is voor zijn eigen arbeid van technisch adviseur. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Appellant heeft zich per 4 november 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld in verband met psychische klachten.
1.3.
Bij besluit van 27 september 2011 (besluit 1) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant op grond van artikel 55 van de Wet WIA met ingang van 4 november 2009 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54,4%. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 27 september 2011 (besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 2 november 2011 recht heeft op een
WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Tegen deze besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 2 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Tevens heeft het Uwv bij dat besluit het bezwaar van appellant tegen besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en vastgesteld dat appellant met ingang van 2 november 2011 recht heeft op een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het Uwv heeft daarbij appellant een vergoeding toegekend in verband met de in bezwaar gemaakte kosten. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Deze arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 november 2009 en 2 november 2011 berekend op 61,25%.
1.5.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en heeft daarbij het standpunt ingenomen dat hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat eerst in beroep een actualisering is gegeven van de per 4 november 2009 voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank geheel in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat door de door het Uwv in beroep berekende lagere mate van arbeidsongeschiktheid per 4 november 2009 van 61,17% appellant niet in een nadeliger positie is komen te verkeren. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelend artsen van appellant kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Voorts ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant per de in geding zijnde data 4 november 2009 en 2 november 2011 op onjuiste wijze in de Functionele Mogelijkhedenlijsten (FML) van
19 augustus 2011 en 17 februari 2012 zijn vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat appellant geen medische gegevens heeft ingebracht die twijfel wekken over de correctheid van deze vaststelling. De rechtbank heeft overwogen dat aan de subjectieve klachtenbeleving van appellant niet de waarde kan worden toegekend die appellant daaraan gehecht wenst te zien. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellant de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties kan verrichten.
3.1.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellant heeft in hoger beroep (opnieuw) gesteld dat de wijziging in beroep van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid een reformatio in peius is. Verder heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij als gevolg van een burn-out, vermoeidheidsklachten, slaapproblemen en depressieve klachten volledig arbeidsongeschikt is. Deze volledige arbeidsongeschiktheid bestond naar de mening van appellant reeds op de data in geding en niet, zoals het Uwv inmiddels heeft vastgesteld, eerst per 19 februari 2013. Appellant heeft getracht te
re-integreren in licht parttime werk, hetgeen door zijn klachten niet is gelukt. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de werkzaamheden verbonden aan de geduide voorbeeldfuncties te verrichten. Daartoe is onder verwijzing naar uitspraken van de Raad van 17 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA0519) en 1 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1177) gesteld dat het Uwv de belasting van de functies telefonist, archief-bibliotheek medewerker en medewerker uitkeren (schadecorrespondent) ontoelaatbaar heeft gerelativeerd. Deze functies kunnen dan ook niet gehandhaafd worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft daarbij verwezen naar aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij door beroep in te stellen in een nadeliger positie is komen te verkeren. In een in beroep door het Uwv overgelegd arbeidskundig rapport van 8 augustus 2012 is de berekening door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van de mate van appellants arbeidsongeschiktheid op een lager percentage uitgekomen. De bevindingen van deze arbeidsdeskundige hebben echter niet geleid tot een wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit noch tot wijziging van appellants rechtspositie ten opzichte van het Uwv per 4 november 2009. Dus is appellant niet in een nadeliger positie gekomen dan waarin hij was toen hij beroep instelde.
4.3.
Appellants, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 mei 2012, gehouden betoog dat de beperkingen onder 1.9 van de FML door het Uwv ten onrechte niet in samenhang met de beperkingen onder 1.1 tot en met 1.8 zijn bezien faalt. De door appellant aangehaalde uitspraak is vernietigd door de Raad in zijn uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2889). Op dit punt slaagt het hoger beroep van appellant evenmin.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv vastgestelde beperkingen. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts van het Uwv dossieronderzoek heeft verricht en appellant op 19 augustus 2011 op het spreekuur psychisch heeft onderzocht. In het rapport van 19 augustus 2011 concludeert de verzekeringsarts dat appellant verminderd stressbestendig is. Aangezien appellant op micro-meso niveau redelijk functioneert, heeft hij benutbare mogelijkheden voor arbeid per 4 december 2009. Appellant is in verband met spanningsklachten aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en zonder conflicthantering. In dat rapport is tevens vermeld dat de behandelend psycholoog van appellant een burn-out heeft vastgesteld. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens een dossieronderzoek verricht en appellant gezien en gesproken op de hoorzitting. Blijkens haar rapport van 13 maart 2012 heeft deze verzekeringsarts informatie ingewonnen en verkregen van de behandelend internist en longarts van appellant. Verder heeft deze verzekeringsarts kennis genomen van het door appellant in bezwaar overgelegde huisartsenjournaal en de informatie van 6 februari 2012 van de behandelend psycholoog, bij wie appellant sinds september 2011 onder behandeling is. Blijkens laatstgenoemde informatie is appellant in de periode september 2011 tot februari 2012 onderzocht en is daaruit naar voren gekomen dat hij sterk verminderd belastbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant per 2 november 2011 aangewezen geacht op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en heeft tevens fysieke beperkingen aangenomen. De aanvullingen in de belastbaarheid van appellant per 2 november 2011 zijn neergelegd in een FML van 13 maart 2012. Daarnaast heeft deze verzekeringsarts de belastbaarheid van appellant per 4 december 2009 neergelegd in een FML van eveneens 13 maart 2012.
4.5.
Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de klachten van appellant en de in de bezwaarprocedure ter beschikking gekomen medische informatie op onjuiste wijze rekening heeft gehouden.
4.6.
De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid. In de aanvullende rapporten van 9 juli 2012 en 16 september 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om over de belastbaarheid van appellant een ander standpunt in te nemen dan is neergelegd in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapporten. De informatie van GZ-psycholoog G. Peeters bevat geen nieuwe informatie over de belastbaarheid van appellant op de data in geding. Aan het rapport van medisch adviseur S. Groeneveld van 1 maart 2012 wordt niet die waarde toegekend die appellant daaraan toegekend wil zien. Groeneveld heeft appellant niet lichamelijk of psychisch onderzocht, maar heeft zich gebaseerd op de door appellant verstrekte medische informatie. Deze medische informatie leidt echter niet tot het oordeel dat de beperkingen van appellant door het Uwv zijn onderschat.
4.7.
De enkele omstandigheid dat de re-integratie van appellant in 2011 niet is gelukt als gevolg van zijn klachten, kan niet tot de conclusie leiden dat verdergaande beperkingen dan wel volledige arbeidsongeschiktheid per de data hier in geding aangenomen hadden moeten worden. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2012 is afdoende gemotiveerd dat bij deze beoordeling niet bepalend is of en hoe uiteindelijk concreet invulling wordt gegeven aan een re-integratietraject.
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat is om de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Voor de beoordeling per 4 december 2009 betreffen dit de functies van houtwarensamensteller (SBC-code 62140), archiefmedewerker/medewerker bibliotheek (SBC-code 315130) en schadecorrespondent (SBC-code 516080). Voor de beoordeling per 2 november 2011 zijn dat de functies van telefonist/receptionist (SBC-code 315120), schadecorrespondent (SBC-code 516080) en archiefmedewerker/medewerker bibliotheek (SBC-code 315130). In (onderdeel C van) de rapporten van 28 maart 2012,
31 mei 2012 en 17 juli 2012 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de geselecteerde voorbeeldfuncties ondanks de daarin gesignaleerde mogelijke overschrijding van de belastbaarheid voor appellant geschikt zijn. Voorts is met het aanvullende arbeidskundige rapport van 15 oktober 2013 deugdelijk gemotiveerd dat de werkzaamheden in de functies van telefonist, archiefmedewerker bibliotheek en schadecorrespondent de belastbaarheid van appellant niet te boven gaan. Appellant wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv de belasting van de functies ontoelaatbaar heeft gerelativeerd.
4.9.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.8 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Daarom moet het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, worden afgewezen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) M.S.E.S. Umans

AP