ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5517 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over recht op WIA-uitkering en geschiktheid van functies

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 1 februari 2013, wordt het hoger beroep van appellant A. te B. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) behandeld. De zaak betreft de vraag of appellant recht heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant met ingang van 10 februari 2009 geen recht had op een uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv had in een nieuw besluit het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard.

De Raad heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de functie van medewerker tuinbouw, die door het Uwv was gebruikt voor de schatting van appellants arbeidsongeschiktheid, niet geschikt is voor appellant. Dit oordeel is gebaseerd op medisch vastgestelde beperkingen van appellant, die niet mag worden blootgesteld aan werkdruk. De Raad heeft geconcludeerd dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk is, omdat de functie medewerker tuinbouw niet in overeenstemming is met de beperkingen die in de Functionele Mogelijkheden Lijst zijn vastgelegd.

De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/5517 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2011, 11/800 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.R. Kolthof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vergezeld van een arbeidskundig rapport van 8 november 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 april 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 10 februari 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat na medisch en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat appellants mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 35% is.
1.2. Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft het Uwv, beslissend op appellants bezwaar, zijn besluit van 20 april 2009 gehandhaafd. Dit besluit steunt op een verzekeringsgeneeskundige- alsmede een arbeidskundige heroverweging op grondslag van het bezwaar.
1.3.1. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 28 oktober 2010, 09/5427, het beroep van appellant tegen het besluit van 1 oktober 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het besluit van 1 oktober 2009, maar zij heeft geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd waarom een van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt is te achten.
1.3.2. Partijen hebben tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 oktober 2010 geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4. Uitvoering gevende aan de opdracht van de rechtbank heeft het Uwv bij (bestreden) besluit van 10 januari 2011 appellants bezwaar wederom ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op een arbeidskundig rapport van 4 januari 2011.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is het Uwv gevolgd in zijn standpunt, gebaseerd op de arbeidskundige rapporten van 4 januari 2011 en 1 augustus 2011, dat appellant in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellant de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat de schatting, waaraan appellants mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 10 februari 2009 is ontleend, is gebaseerd op de functies medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010), inpakker (Sbc-code 111190) en huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334).
4.2. In de overwegingen 2.2.2 tot en met 2.2.4, 2.2.6 en 2.2.8 van de aangevallen uitspraak is de rechtbank uitgebreid ingegaan op de arbeidskundige gronden die door appellant in de beroepsfase naar voren zijn gebracht. In hoger beroep heeft appellant die gronden herhaald.
4.3. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat met de arbeidskundige rapporten van 4 januari 2011 en 1 augustus 2011 op inzichtelijke en overtuigende wijze is toegelicht waarom de functies inpakker (Sbc-code 111190) en huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) voor appellant geschikt worden geacht. De op deze functies betrekking hebbende overwegingen 2.2.6 en 2.2.8 in de aangevallen uitspraak worden onderschreven.
4.4.1. De functie medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010) had, anders dan de rechtbank heeft overwogen, evenwel niet aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd.
4.4.2. Volgens het verzekeringsgeneeskundig rapport van 20 februari 2009 is appellant wegens een posttraumatische stressstoornis en depressieve klachten onder meer beperkt voor wat betreft werkdruk. Dit medisch oordeel is naar aanleiding van appellants bezwaar bevestigd met het verzekeringsgeneeskundig rapport van 14 september 2009.
4.4.3. De beperkingen van appellant zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 februari 2009. Hieruit blijkt dat appellant onder andere is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken.
4.4.4. Bij de in de functie medewerker tuinbouw voorkomende belasting op het aspect ‘Deadlines/productiepieken’ is sprake van een kenmerkende belasting, in welk verband de arbeidsdeskundig analist heeft opgemerkt: “Werk trekt aan in de periode november tot mei. Extra medewerkers worden dan ingezet”.
4.4.5. Volgens het arbeidskundig rapport van 8 november 2011 heeft de arbeidsdeskundig analist - desgevraagd - het volgende toegevoegd: “Gedurende 8 maanden moet men plantjes verspenen met een normaal werktempo. Gedurende 2 keer 2 maanden heeft men een piek waardoor ook extra personeel wordt ingezet. Er is dan natuurlijk minder tijd om administratie te doen of aan een catalogus te werken. Het is dan uitsluitend verspenen. Verder zullen de inleners ingewerkt moeten worden, wat een extra belasting geeft voor de vaste mensen. Op grond hiervan zijn de twee periodes, 2 keer per jaar gedurende 2 maanden, gescoord als piekbelasting. Hierbij opgemerkt dat de extra/vervangende krachten er altijd te laat bijkomen, hoe goed er ook gepland wordt.”
4.5. Gelet op bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 februari 2007, LJN AZ9157, geldt voor de (bezwaar)arbeidsdeskundige dat hij bij het duiden van functies rekening moet houden met het geheel van de mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde, dat wil zeggen alles wat er in de verzekeringsgeneeskundige rapportage(s) en op de FML staat vermeld, inclusief alle daarop voorkomende toelichtingen. Dit betekent in het onderhavige geval dat niet enkel rekening moet worden gehouden met de in de FML van 20 februari 2009 opgenomen beperking ten aanzien van deadlines en productiepieken, maar ook met de in de verzekeringsgeneeskundige rapportages van 20 februari 2009 en 14 september 2009 neergelegde opmerking dat appellant beperkt is voor wat betreft werkdruk.
4.6. Uitgaande van het medisch vaststaande gegeven dat appellant niet mag worden blootgesteld aan werkdruk, had de functie medewerker tuinbouw, gelet op de - niet voor tweeërlei uitleg vatbare - aanvullende toelichting van de arbeidsdeskundig analist zoals weergegeven onder 4.4.5, niet voor de schatting van appellants mate van arbeidsongeschiktheid mogen worden gebruikt.
4.7. In de arbeidskundige rapporten van 4 januari 2011, 1 augustus 2011 en 8 november 2011 zijn geen aanknopingspunten aangetroffen die nopen tot een andersluidend oordeel.
4.8. De overwegingen 4.1 tot en met 4.7 brengen mee dat het bestreden besluit, gelet op artikel 9, aanhef en onder a, van het geldende Schattingsbesluit een deugdelijke arbeidskundige grondslag ontbeert. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en E.J. Govaers en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) K.E. Haan