ECLI:NL:CRVB:2015:3574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskosten bij 'no cure no pay' en bij fouten van de rechtbank
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door P.C.J. Schut, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellante, maar appellante was van mening dat de hoogte van deze kosten onjuist was vastgesteld. De rechtbank had de proceskosten vastgesteld op € 121,75, terwijl appellante stelde dat er twee voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen waren verricht. Het college, vertegenwoordigd door mr. J.L.J. Martens, betwistte het procesbelang van appellante en verwees naar de overeenkomst voor rechtsbijstand op basis van 'no cure no pay'.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 13 oktober 2015 geoordeeld dat appellante wel degelijk procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat er twee proceshandelingen waren verricht, wat betekent dat de proceskostenvergoeding moest worden verhoogd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de proceskosten vastgesteld op € 245,- voor de beroepsprocedure. Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellante voor het hoger beroep, begroot op € 980,-. Tevens is bepaald dat het griffierecht van € 122,- aan appellante wordt terugbetaald.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte vaststelling van proceskosten en bevestigt dat fouten van de rechtbank voor rekening van het bestuursorgaan komen. De uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015.