ECLI:NL:CRVB:2015:3570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
14/2971 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschiktheid en doorstroming binnen de politieorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellante, werkzaam bij de politie, had verzocht om doorstroming naar de functie van senior [functie A]. De korpschef had dit verzoek afgewezen op basis van een beoordeling die niet voldeed aan de vereisten voor doorstroming. De Raad oordeelde dat de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt is en dat het aan de ambtenaar is om aan te tonen dat positieve scores op onvoldoende gronden berusten. De appellante had niet aangetoond dat haar scores hoger hadden moeten zijn en de korpschef had de beoordeling op een redelijke manier uitgevoerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellante ongegrond werd verklaard. De Raad concludeerde dat de korpschef terecht had geoordeeld dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor doorstroming, omdat zij geen recente beoordeling boven de norm had en niet voldeed aan de verwachtingen voor de functie van senior [functie A]. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de ambtenaar om zijn of haar functioneren aan te tonen en de grenzen van de beoordelingsvrijheid van het bestuursorgaan.

Uitspraak

14/2971 AW, 14/2972 AW
Datum uitspraak: 15 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 mei 2014, 14/147 en 14/768 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M. Dijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dijk en M. Castilla.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is sinds 1 april 1993 werkzaam bij de voormalige politieregio [naam regio], laatstelijk in de functie van [naam functie A] ([functie A]) bij de eenheid
[naam eenheid] met taakaccent Jeugd.
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782, circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de [functie A]’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de [functie A] naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist [functie A] (schaal 7) naar senior [functie A] (schaal 8) is onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior [functie A]’.
1.4.
De voormalige politieregio [naam regio] heeft de onder 1.3 beschreven vereisten voor doorstroming - voor zover hier van belang - nader geconcretiseerd met de afspraak dat bij drie of meer voldoendes op de competenties geen sprake is van een beoordeling boven de norm. De invulling van het begrip verwachte geschiktheid heeft binnen de politieregio [naam regio] plaatsgevonden door een beoordeling van twee elementen, coördinatievermogen en coach/mentorverantwoordelijkheid zoals genoemd in de functie-eisen van senior [functie A]. De betrokkene hoeft daaraan nog niet volledig te voldoen, maar moet daaraan wel in potentie voldoen. Om dat te kunnen beoordelen wordt in doorgaand gedrag en handelingen/activiteiten op alle facetten van het basispolitiewerk verwacht dat betrokkene ten aanzien van deze elementen het nodige heeft laten zien aan zijn leidinggevende.
1.5.
Op 23 december 2012 heeft appellante verzocht om doorstroming naar de functie van senior [functie A].
1.6.
Op 17 april 2013 heeft de direct leidinggevende van appellante het advies gegeven dat appellante zich nog verder kan en moet ontwikkelen in haar eigen functie op de punten coördinatie, sturing geven en projecten draaien, waardoor zij op dat moment niet de verwachte geschiktheid van een senior [functie A] heeft. In een op 13 juni 2013 vastgestelde beoordeling heeft de korpschef het functioneren van appellante in de periode van november 2010 tot december 2012 aan de hand van negen competenties beoordeeld. Appellante heeft op zes competenties een ‘voldoende’ gescoord en op drie competenties een ‘goed’.
1.7.
Bij besluit van 11 december 2013 (bestreden besluit 1) heeft de korpschef - voor zover van belang - de vastgestelde beoordeling gehandhaafd en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.8.
Bij besluit van 23 januari 2014 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef het verzoek om doorstroming afgewezen op de grond dat appellante niet beschikt over een recente beoordeling boven de norm en evenmin over een positief advies over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior [functie A].
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en het rechtstreeks beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
De beoordeling
3.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7050) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de beantwoording van de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust.
3.1.2.
Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. In dit geval is geen sprake van negatieve oordelen, maar is het functioneren van appellante als voldoende, en dus positief, beoordeeld. Als een ambtenaar positieve scores betwist omdat hij meent dat die scores (nog) hoger moeten zijn, dan ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat die scores op onvoldoende gronden berusten. Dat de in dit geval voorliggende beoordeling niet goed genoeg is voor doorstroming van appellante naar de functie van senior [functie A], levert geen grond op om de bewijslast ook in dit geval bij de korpschef te leggen. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 30 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2547.
3.1.3.
De korpschef heeft onder de huidige functie van appellante tevens het toebedeelde taakaccent kunnen verstaan en heeft haar daarom, naast de competenties behorende bij een generalist [functie A], op drie extra competenties kunnen beoordelen. Van strijd met de circulaire, zoals appellante aanvoert, is geen sprake. Appellantes beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, reeds omdat gezien de extra competenties van generalisten met een taakaccent geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
3.1.4.
Anders dan appellante meent, kon het opzetten van kleinschalige projecten wel van haar worden verwacht. Dat dit niet expliciet uit de in het competentieprofiel gegeven beschrijving van de functie blijkt doet daar niet aan af. Een generalist met een taakaccent heeft meer mogelijkheden zich binnen het specifieke taakveld te ontwikkelen en zo de kans daarmee hoger te scoren. Nu appellante dit niet genoeg heeft laten zien berust de score ‘voldoende’ op de competenties waarbij het opzetten van projecten van belang is in zoverre niet op onvoldoende gronden.
3.1.5.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij hoger had dienen te scoren op de met een voldoende beoordeelde competenties. Niet valt in te zien dat appellante, zoals zij heeft gesteld, door het ontbreken van toelichtingen op de toegekende scores in bewijsnood is komen te verkeren. Haar functioneren voldoet aan de eisen van haar functie. Om aannemelijk te maken dat een nog positiever oordeel op zijn plaats was geweest, was het aangewezen geweest dat appellante, zo mogelijk aan de hand van voorbeelden, had laten zien dat haar functioneren boven die eisen uit is gestegen. Vastgesteld moet worden dat appellante dat achterwege heeft gelaten. De beoordeling kan dus de toets als omschreven onder 3.1.1 doorstaan.
De afwijzing van het verzoek om doorstroming
3.2.1.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 24 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3225) is de Raad van oordeel dat de korpschef met de onder 1.4 vermelde wijze van beoordeling van de verwachte geschiktheid binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven. Het betoog van appellante dat de korpschef een onjuiste invulling geeft aan het begrip verwachte geschiktheid slaagt dus niet.
3.2.2.
Anders dan appellante meent, volgt haar verwachte geschiktheid niet uit de geschiktheidsverklaringen van haar leidinggevende voor de functies Coördinator Politiële Jeugdtaak en Huiselijk Geweld (schaal 8) en Wijk-Jeugdcoördinator, cluster Noordoost (schaal 8), beide specialistische functies die in het verlengde van appellantes taakaccent liggen. Het betreft hier geen geschiktheidsverklaringen voor de functie van senior [functie A], maar verklaringen dat een sollicitatie naar voornoemde functies door de leidinggevende wordt ondersteund. Ter zitting is gebleken dat appellante naar deze functies heeft gesolliciteerd, maar niet voor een sollicitatiegesprek is uitgenodigd.
3.2.3.
Evenmin volgt de verwachte geschiktheid uit haar werkzaamheden die zij als Senior van Dienst heeft verricht, zoals appellante heeft aangevoerd. De korpschef heeft ter zitting verklaard dat appellante in de gelegenheid is gesteld om twaalf keer te worden ingedeeld als Senior van Dienst om bepaalde competenties te ontwikkelen, maar dat daarbij het coördineren en het aansturen van collega’s niet tot haar werkzaamheden als Senior van Dienst behoorden.
3.2.4.
Nu appellante niet beschikt over een recente beoordeling boven de norm en evenmin over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior [functie A] voldoet zij niet aan twee van de voorwaarden om voor doorstroming in aanmerking te komen. Daarom heeft de korpschef het verzoek om doorstroming terecht afgewezen.
4. Uit 3.1.1 tot en met 3.2.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Fotchind

HD